Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-08-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6468, 13/00895 en 13/00896

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-08-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6468, 13/00895 en 13/00896

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
31 augustus 2015
Datum publicatie
16 december 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:6468
Formele relaties
Zaaknummer
13/00895 en 13/00896

Inhoudsindicatie

Verpakkingenbelasting. Vormen cones een verpakking?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummers 13/00895 en 13/00896

uitspraakdatum: 31 augustus 2015

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Fiscale eenheid [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 juli 2013, nummers AWB 12/1270 en 12/1271, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is over het kalenderjaar 2009 een naheffingsaanslag in de verpakkingenbelasting opgelegd van € 149.017, alsmede bij beschikking een boete van € 4.920. Bij beschikking is voorts een bedrag aan heffingsrente berekend van € 4.346.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft onder nummer AWB 12/1270 het beroep bij uitspraak van 9 juli 2013 inzake de boetebeschikking gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor wat betreft de boetebeschikking en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft over het kalenderjaar 2010 een bedrag van € 159.379 aan verpakkingenbelasting op aangifte verpakkingenbelasting voldaan. Vervolgens heeft zij bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.

1.5

De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.

1.6

Belanghebbende is ook tegen die uitspraak in beroep gekomen. De Rechtbank heeft onder nummer AWB 12/1271 het beroep bij uitspraak van 9 juli 2013 ongegrond verklaard.

1.7

Belanghebbende heeft tegen de in 1.3 en 1.6 bedoelde uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8

Belanghebbende heeft bij schrijven van 27 maart 2014 het hoger beroep nader gemotiveerd.

1.9

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.10

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , namens de rechtsopvolger van belanghebbende ( [B] B.V.), en drs. [C] en mr. [D] , als de gemachtigden van belanghebbende. Namens de Inspecteur zijn verschenen en gehoord mr. [E] en mr. [F] .

1.11

Partijen hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

1.12

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Zij is als belastingplichtige aangemerkt als bedoeld in artikel 83, lid 2, juncto artikel 80, letter g, van de Wet belastingen op milieugrondslag (tekst vanaf 2009, hierna: Wbm). [G] B.V. en [H] B.V., die in de onderhavige jaren deel uitmaken van belanghebbende, zijn producenten van tapijt.

2.2

Bij de productie van het tapijt wordt gebruik gemaakt van zogenaamde garenklossen. Deze bestaan uit kartonnen kokers (hierna: de cones) met daaromheen gewikkelde garens. De producent van de garens zet de garens op de cones en levert de garenklossen vervolgens als eenheid aan belanghebbende.

2.3

De garenklossen zijn in het onderhavige jaar afkomstig van buiten Nederland gevestigde leveranciers, zonder vaste inrichting in Nederland. De buitenlandse leveranciers hebben de garenklossen in de helft van de gevallen ‘franco huis’ geleverd aan belanghebbende. In de andere helft van de gevallen zijn de garenklossen ‘af fabriek’ of in de havens van Antwerpen of Rotterdam afgeleverd, waarna ze voor rekening en risico van belanghebbende zijn vervoerd naar de fabriek van belanghebbende.

2.4

De garenklossen worden op pallets aan belanghebbende geleverd met daaromheen een kunststof folie. De cones hebben een lengte van ongeveer 30 centimeter. Gemiddeld worden 115 cones op een pallet gestapeld. In het productieproces worden de garenklossen eerst op een aanvoerrek (creel) gezet. Afhankelijk van de gewenste kwaliteit van het tapijt worden tussen de 500 en 2000 garenklossen op een aanvoerrek geplaatst. Vervolgens wordt het aanvoerrek met de garenklossen in een tuftmachine geplaatst. Door de tuftmachine wordt van iedere garenklos een draad met dezelfde spanning afgerold en door naalden in een gronddoek gelust, waarna een tapijt ontstaat. Als de garens bijna verbruikt zijn, worden de cones verwijderd en worden nieuwe garenklossen geplaatst om het productieproces voort te zetten. De verwijderde cones worden verkocht.

2.5

Op 17 juni 2010 en 14 oktober 2010 heeft de Inspecteur bedrijfsbezoeken bij belanghebbende afgelegd. Tijdens de bedrijfsbezoeken is discussie ontstaan over de vraag of de cones een belaste verpakking zijn voor de verpakkingenbelasting. Hierbij heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de cones niet als verpakking kunnen worden aangemerkt en dat deze daarom niet in de aangifte verpakkingenbelasting voor het jaar 2009 zullen worden opgenomen.

2.6

Op 18 november 2010 heeft belanghebbende de aangifte verpakkingenbelasting voor het jaar 2009 ingediend. In deze aangifte heeft belanghebbende de cones niet als belaste verpakking opgenomen.

2.7

Bij brief van 7 februari 2011 heeft belanghebbende aan de Inspecteur medegedeeld dat voor het jaar 2009 een hoeveelheid van 747.024 kilogrammen aan cones buiten de aangifte is gelaten. Tevens heeft hij de Inspecteur verzocht de brief van 7 februari 2011 als een suppletie op de aangifte aan te merken.

2.8

Met dagtekening 1 maart 2011 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag verpakkingenbelasting voor het jaar 2009 opgelegd van € 149.017. Hiervan heeft een bedrag van € 54.757 (747.024 x € 0,0733) betrekking op de cones. Gelijktijdig met het opleggen van de naheffingsaanslag is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 4.920 wegens het niet tijdig voldoen van de verpakkingenbelasting en is aan belanghebbende een bedrag van € 4.346 aan heffingsrente in rekening gebracht.

2.9

Op 30 maart 2011 heeft belanghebbende aangifte verpakkingenbelasting voor het jaar 2010 gedaan van € 159.379. In de aangifte heeft een hoeveelheid van 740.442 kg betrekking op de cones. In verband daarmee is een bedrag van € 58.865 (740.442 x € 0,0795) aan verpakkingenbelasting op aangifte voldaan.

2.10

Belanghebbende heeft tegen de opgelegde naheffingsaanslag over het jaar 2009 en de voldoening op aangifte over het jaar 2010 bezwaar gemaakt.

2.11

Bij uitspraken op bezwaar van 10 februari 2012 heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende afgewezen.

2.12

De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende is aan te merken als belastingplichtige in de zin van artikel 83, lid 1, letter b, van de Wbm, de cones zijn aan te merken als verpakking in de zin van artikel 80, letter a, van de Wbm en artikel 32 Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (Ubm) niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel dan wel het verbod van willekeur. Ter zitting van de Rechtbank heeft de Inspecteur verklaard dat de verzuimboete kan vervallen, zodat de Rechtbank deze heeft vernietigd.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of (i) de cones als (primaire of tertiaire) verpakking in de zin artikel 80, letter b of letter d, van de Wbm moeten worden aangemerkt en, zo ja, of (ii) – gelet op Richtlijn 94/62/EG (hierna: de Verpakkingenrichtlijn) – zich niettemin geen belastbaar feit voordoet en (iii) of sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur.

3.2

Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de laatste twee bevestigend. De Inspecteur is steeds de tegengestelde opvatting toegedaan.

3.3

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vermindering van de naheffingsaanslag en tot gegrondverklaring van het bezwaar tegen de voldoening op aangifte.

3.5

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing