Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8875, 14/00450
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8875, 14/00450
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 november 2015
- Datum publicatie
- 4 december 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:8875
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2206
- Zaaknummer
- 14/00450
Inhoudsindicatie
Leges. Verwijzingsprocedure HR 4 april 2014, nr. 12/05118. Verbindendheid verordening. Overschrijding opbrengstlimiet?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
nummers 14/00450
uitspraakdatum: 24 november 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BV te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 september 2011, nummer AWB 09/1673, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen te Roermond (voorheen Gemeentelijke Belasting- en Registratie Dienst, stadsregio Parkstad Limburg, hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
Van belanghebbende is bij besluit van 1 september 2008, ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning een bedrag aan leges geheven welk bedrag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de heffingsambtenaar is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de hiervoor genoemde uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Maastricht (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 19 september 2011 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, dat bij uitspraak van 27 september 2012, nr. 11/00681, het hoger beroep gegrond heeft verklaard en de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de heffingsambtenaar alsmede de aanslag bouwleges heeft vernietigd.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: het College) heeft tegen die uitspraak beroep in cassatie aangetekend bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft bij arrest van 4 april 2014, nr. 12/05118, ECLI:NL:HR:2014:780 (hierna: het verwijzingsarrest), het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben, nadat het Hof hen daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, een conclusie na verwijzing ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Hoge Raad ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd, waaronder de pleitnota’s die door partijen ter zitting zijn voorgedragen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] namens belanghebbende, alsmede namens de heffingsambtenaar [B] , [C] , [D] en [E] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 20 maart 2008 een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning ingediend voor het vergroten van haar winkelgebouw met parkeergelegenheid te [F] . Bij besluiten van 21 augustus 2008 heeft het College de vergunning verleend.
De bouwkosten zijn vastgesteld op € 10.000.000. Met dagtekening 1 september 2008 is aan belanghebbende de onderhavige aanslag bouwleges ten bedrage van € 223.647,50 opgelegd in welk bedrag een bedrag van € 500 ter zake van een adviesaanvraag welstand en een bedrag van € 110 in verband met enkele vrijstellingen zijn begrepen.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of het bedrag aan leges terecht van belanghebbende is geheven. Het geschil is na verwijzing – kort weergegeven – beperkt tot de vraag of de Verordening verbindende kracht moet worden ontzegd wegens overschrijding van de zogenoemde opbrengstlimiet van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet (hierna: de opbrengstlimiet).
Belanghebbende heeft in haar conclusie na verwijzing het standpunt ingenomen dat de gemeenteraad ten tijde van het vaststellen van de Verordening onvoldoende inzicht had in de geraamde baten en lasten, en daarmee in de mate van kostendekkendheid, en dat het correct vaststellen van de tarieven niet mogelijk is geweest. Reeds daarom zijn naar haar mening de Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel onverbindend. Voorts stelt belanghebbende dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht in de kostendekkendheid heeft gegeven. Met name is onvoldoende haar twijfel weggenomen omtrent de raming van baten en omtrent diverse door haar genoemde posten die in de overzichten van de heffingsambtenaar als lasten ter zake zijn aangemerkt.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de Verordening en de Tarieventabel verbindende kracht niet kan worden ontzegd en dat de legesaanslag terecht en op goede gronden is opgelegd.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het beroep en tot vernietiging van de uitspraak van de heffingsambtenaar en van de legesaanslag.
De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.