Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-12-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:9564, 15/00024 en 15/00025
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-12-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:9564, 15/00024 en 15/00025
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 december 2015
- Datum publicatie
- 18 december 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:9564
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2014:5807, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2508
- Zaaknummer
- 15/00024 en 15/00025
Inhoudsindicatie
(1) of de Inspecteur voor de onderhavige jaren bevoegd was tot navordering;
(2) zo zulks het geval was, of het pand plaatselijk bekend a-straat 17 te F na aankoop in 2001 ten onrechte als ondernemingsvermogen is geëtiketteerd;
(3) zo vraag (2) bevestigend moet worden beantwoord, kan deze fout in 2010 worden hersteld onder toepassing van de foutenleer;
(4) zo de vragen (2) of (3) ontkennend moeten worden beantwoord, staat het vertrouwensbeginsel aan navordering in de weg?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 15/00024 en 15/00025
uitspraakdatum: 15 december 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 november 2014, nummers LEE 14/3037 en 14/3038, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna ook: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 93.555 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 31.058. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 690.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.123 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 31.935. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 397.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 27 november 2014, verzonden op 28 november 2014, ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , alsmede [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] .
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende exploiteert een discotheek onder de naam “ [E] ” (hierna: de discotheek). De discotheek is gevestigd in een (tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende behorend) pand aan de [a-straat] 19 te [F] , waarvan belanghebbende sinds eind 1981 eigenaar is.
In 1999 heeft belanghebbende (een eveneens tot zijn ondernemingsvermogen gerekend) pand aan de [b-straat] 10 te [F] met boekwinst verkocht. In een aan de Belastingdienst gerichte brief van belanghebbendes (toenmalige) gemachtigde van 12 februari 2001 is hieromtrent (onder meer) het volgende vermeld: “[Belanghebbende] heeft het pand [b-straat] 10 te [F] met boekwinst verkocht. Hiervoor heeft cliënt een vervangingsreserve gevormd. [Belanghebbende] heeft ook daadwerkelijk het voornemen om een vervangend pand te kopen. (...) [Belanghebbende] is van plan om het pand aan de [a-straat] 17 te [F] te kopen. Het betreft hier een bedrijfsruimte die uitsluitend gebruikt mag worden als horeca ruimte. Het pand aan de [a-straat] 17 gaat onze cliënt verhuren aan een derde. Wij willen u vragen of u akkoord kunt gaan met het volgende. Kunt u akkoord gaan met het afboeken van de vervangingsreserve op het vervangend pand aan de [a-straat] 17? Kan het pand [a-straat] 17 ondernemingsvermogen blijven, wanneer [belanghebbende] [de discotheek] gaat verhuren aan een derde (verhuur onderneming)?”
Op 19 en 20 april 2001 heeft belanghebbende en/of belanghebbendes (toenmalige) gemachtigde telefonisch contact gehad met de heer [C] (van de Belastingdienst Groningen). In de daarvan door [C] opgemaakte telefoonnotities is (onder meer) het volgende vermeld met betrekking tot een met de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbende gevoerd gesprek:
“- [Belanghebbende] weet nog niet wat hij met het aan te kopen pand wil. Maar denkt wel aan eigen exploitatie. Als hij het over een paar jaar rustiger aan wil doen, dan alsnog de boel verhuren. (...) - Conclusie
• verhuur nieuw pand [a-straat] 17, zonder voorafgaande eigen exploitatie: box 3 inkomen. Géén vervangingsreserve.
• gaat in [a-straat] 17 een andersoortige onderneming exploiteren (restaurant, pizza, enz) dán afzonderlijke onderneming. Vervangingsreserve niet mogelijk.
• gaat zelf een gelijksoortige onderneming in [a-straat] 17 exploiteren (bar / cafe / discotheek) of het pand bij [a-straat] 19 aantrekken, dan is vervangingsreserve mogelijk.
- Is meer duidelijkheid over de feiten, dan willen we ons standpunt wel schr. bevestigen. (Als ..., dan ...)”
Met betrekking tot een met de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbende gevoerd gesprek vermelden de bedoelde telefoonnotities:
“ feiten (...)
Nieuwe [pand]: zit eet café in.
Wil pand kopen en verhuren aan ondernemer die er nu inzit.
Ik: nieuwe pand is verplicht privé-vermogen: verv. res. niet mogelijk.
- [Belanghebbende] is het er niet mee eens, en wil er over komen praten. (...)
[Gemachtigde van belanghebbende]: Had v.o.f. met [G] : eet cafe: aan die man pand verhuren. In dat pand mag ook geen discotheek of café! Is in verleden eruit gestapt. Voorwaarde: gebruik keuken mogelijk. Ik heb geantwoord: verv. reserve loopt hier niet vast op “soortgelijke activiteiten” maar op de etikettering . Het verkochte pand kón ond. vermogen vormen. Het nieuwe pand kán geen ondernemingsvermogen vormen. (...)”
Met betrekking tot een met belanghebbende gevoerd gesprek vermelden de bedoelde telefoonnotities:
“- vof met [G] gehad: bij einde vof bedongen dat hij keuken mocht gebruiken.
- Wil luik aanbrengen in nieuwe pand om hapjes in [de discotheek] te verkopen.
Gezamenlijk gebruik v.d. keuken (niet tegelijk geopend). (...) Tja, dan kan het wel op de balans komen. (...) Conclusie: dan wél verv. reserve (...)”
Met betrekking tot een met de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbende gevoerd gesprek vermelden de bedoelde telefoonnotities:
“Verslag gedaan van gesprek met [belanghebbende]. (...)
Gebruik van nr 17 t.b.v. nr 19 moet daadwerkelijk plaatsvinden, anders is verv. reserve (achteraf) niet mogelijk (Tja ik wil geen verschil tussen wil en wilsuiting ...)”.
Ter zitting bij de rechtbank hebben belanghebbende en zijn gemachtigde hieromtrent nog het volgende verklaard:
“Belanghebbende:
- (...) Het is juist dat het pand aan de [a-straat] 17 te [F] (hierna: het pand) destijds door mij is gekocht met de intentie de in dit pand aanwezige keuken te gebruiken om hapjes in de naastgelegen discotheek [...] aan te bieden. (...)
Gemachtigde van belanghebbende:
- (...) Belanghebbende heeft zojuist naar voren gebracht dat het pand destijds door hem is gekocht met de intentie de in dit pand aanwezige keuken te gebruiken om hapjes in de naastgelegen discotheek aan te bieden. De aankoop van het pand was echter ingegeven vanuit de wens van belanghebbende om het pand te verhuren aan een ex-werknemer (de heer [G] ) teneinde hem de exploitatie van een eigen bedrijf te gunnen.
Belanghebbende:
- [G] heeft zo’n zeventien à achttien jaar voor mij gewerkt. Voordat ik het pand kocht, heb ik het gehuurd, hetgeen mij werd gegund door de vorige eigenaar (de buurman). Het pand was ideaal voor [G] . De buurman wilde echter niet direct met [G] een huurovereenkomst sluiten, omdat de buurman in hem niet een betrouwbare huurder zag (“van een kale kip kun je niet plukken”). Met mij daarentegen wilde de buurman wel een huurovereenkomst sluiten en zodra [G] het alleen kon, heb ik me afzijdig gehouden. Op enig moment was de buurman voornemens het pand te verkopen. Hij had genoeg gegadigden. Ik veronderstelde dat met de komst van een nieuwe eigenaar, de huur voor mijzelf en dus ook voor [G] zou wegvallen. Na overleg met [G] heb ik besloten het pand te kopen. De aanleiding van de koop van het pand was tweeledig: 1) [G] de mogelijkheid te geven zich verder te ontwikkelen en 2) zelf de mogelijkheid hebben de in dit pand aanwezige keuken te gebruiken om hapjes in de naastgelegen discotheek aan te bieden. Vervolgens heb ik het pand gekocht en de huur gegund aan [G] . Om (de keuken van) het pand ook daadwerkelijk te kunnen gebruiken ten behoeve van de discotheek was het noodzakelijk een luik te plaatsen. In 2002 bleek dat de gemeente de daarvoor vereiste vergunning niet wilde verlenen, omdat het een monumentenpand betrof. Ik was er weliswaar van op de hoogte dat sprake was van een monumentenpand, maar ik heb destijds toch hoop gehad op een goede afloop. Kortom: de hoofdreden om het pand te kopen was om het te verhuren aan [G] . Ik kon mij ook geen betere huurder wensen. Een mooie bijkomstige reden was de exploitatie van (de keuken van) het pand ten behoeve van de discotheek. Indien dit laatste voor mij van doorslaggegevend belang zou zijn geweest, dan had ik eerst zekerheid willen hebben omtrent de vergunning voordat ik het pand zou gaan aanschaffen.”
Op 14 december 2001 is het pand aan de [a-straat] 17 te [F] (hierna: het pand) aan belanghebbende geleverd. In de daarvan opgemaakte akte is (voor zover hier van belang) het volgende vermeld:
“Verkoper heeft (...) aan koper verkocht (...) die (...) van verkoper heeft gekocht en bij deze in eigendom aanvaardt: Het appartementsrecht omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de horeca-bedrijfsruimte met verder toebehoren op de begane grond en kelder met verder toebehoren, plaatselijk bekend [a-straat] 17 (...) gemeente Groningen (...), door koper te gebruiken als bedrijfsruimte.”.
Na aankoop heeft belanghebbende het pand in zijn geheel tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. In de jaarrekening over het boekjaar 2001 is hieromtrent het volgende vermeld: “In december 2001 is [het pand] gekocht. Op de aankoopprijs (...) is de aanwezige herinvesteringsreserve (...) in mindering gebracht.”
In 2002 heeft de gemeente Groningen de vergunning voor het plaatsen van een luik in het pand geweigerd.
Op 20 juni 2012 is door of namens belanghebbende elektronisch aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2010 gedaan. In die aangifte is het pand gerekend tot het privévermogen. De daarin gestelde vraag of het beginvermogen afwijkt van het eindvermogen is bevestigend beantwoord, naar aanleiding waarvan een startbalans met de aangifte is meegezonden. De vraag “Zijn er in dit boekjaar onroerende zaken vanuit het privé-vermogen ingebracht of aan de onderneming onttrokken?” is ontkennend beantwoord. Anders dan in het zogenoemde “fiscaal rapport” over 2010, is in de aangifte geen toelichting opgenomen met betrekking tot het afvoeren van het pand van de ondernemingsbalans. In een aan de Belastingdienst gerichte brief van belanghebbendes gemachtigde van 27 juni 2012 is hieromtrent (onder meer) het volgende vermeld:
“De voormalige accountant heeft in 2001 een beleggingspand ten onrechte tot het ondernemingsvermogen van [belanghebbende] gerekend. Het gaat om [a-straat] 17 te [F] , aangeschaft in 2001. Dit pand is van meet af aan verhuurd aan een restaurant. Omdat sprake is van een reguliere verhuursituatie is het pand verplicht privévermogen.
Het pand is ten onrechte van meet af aan tot het ondernemingsvermogen gerekend. Met een beroep op de foutenleer wensen wij de fout te corrigeren in het laatste openstaande jaar. In de aangifte inkomstenbelasting 2010 nemen wij daarom het pand op als belastbaar inkomen uit sparen en beleggen en zal het pand niet langer onderdeel uitmaken van het ondernemingsvermogen.
De resultaten van het pand zijn in het verleden belast als inkomen uit werk en woning in plaats van inkomen uit sparen en beleggen. Per saldo leidde dit jaarlijks tot een te hoog bedrag aan inkomstenbelasting. Dit zullen wij corrigeren voor de afgelopen vijf jaren in overeenkomst met het besluit ambtshalve vermindering. De suppleties op de aangiften inkomstenbelasting van de afgelopen vijf jaren ontvangt u op korte termijn door middel van elektronische indiening van de aangiften. Wij verzoeken u deze jaren ambtshalve te verminderen.”
Op 27 juni 2012 is de (primitieve) aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2010 overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Deze aanslag is op 19 juli 2012 bekendgemaakt.
Op 27 juli 2012 heeft er een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen de heer [B] (van Accountantskantoor [H] BV) en mevrouw [I] (van de Belastingdienst Amsterdam). In de daarvan door mevrouw [I] opgemaakte notitie is (onder meer) het volgende vermeld:
“Bezwaar retour [toevoeging Hof: naar Belastingdienst Groningen]. Verzocht wordt om toepassing van de foutenleer i.v.m. onjuiste vermogensetikettering van pand aan [a-straat] 17 in 2001, de aanschaf datum. Uit de behandeling van de aangifte 2001 blijkt echter dat er toen ook al twijfels waren over de etikettering van het pand. Bij aanschaf van het pand is wel een vervangingsreserve gebruikt ad. € 138.314. Op zich ben ik wel van mening dat het als privé vermogen aangemerkt kan worden, maar dan zal alsnog over de vrijval van de vervangingsreserve afgerekend moeten worden. Omdat er in het bezwaar niets over de vervangingsreserve was opgenomen heb ik contact opgenomen met de adviseur en hem dit voorgelegd. Hij wil dit graag schriftelijk bevestigd hebben. Waarschijnlijk zal een vaststellingsovk opgemaakt moeten worden inzake bovenstaande, het lijkt mij daarom zinvoller dat dit bezwaar overgenomen wordt. (...)”
Tot de gedingstukken behoort een op 27 juli 2012 verzonden e-mailbericht van [B] aan belanghebbendes gemachtigde waarin (onder meer) het volgende staat vermeld:
“Zojuist gebeld door mw. [I] Belastingdienst Amsterdam. Het klonk alsof alles akkoord was, maar dat ze dan nog wel even de vervangingsreserve moest belasten of wij hier dan mee akkoord gaan. Ik heb haar gevraagd het een en ander even op papier te zetten, zodat we kunnen overleggen met cliënt, dus dat zal je binnenkort wel lezen. Even ter kennisname.”
In zijn op 3 september 2012 ingediende aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2011 heeft belanghebbende het pand (wederom) aangemerkt als een vermogensbestanddeel voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.
Op 24 september 2012 en 18 oktober 2012 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen [B] en/of de gemachtigde van belanghebbende enerzijds en de Belastingdienst anderzijds.
Op 16 november 2012 is de (primitieve) aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2011 overeenkomstig de aangifte opgelegd.
Op 10 april 2013 zijn de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. Bij het opleggen daarvan heeft de Inspecteur het pand als ondernemingsvermogen in aanmerking genomen.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is:
(1) of de Inspecteur voor de onderhavige jaren bevoegd was tot navordering;
(2) zo zulks het geval was, of het pand plaatselijk bekend [a-straat] 17 te [F] na aankoop in 2001 ten onrechte als ondernemingsvermogen is geëtiketteerd;
(3) zo vraag (2) bevestigend moet worden beantwoord, kan deze fout in 2010 worden hersteld onder toepassing van de foutenleer;
(4) zo de vragen (2) of (3) ontkennend moeten worden beantwoord, staat het vertrouwensbeginsel aan navordering in de weg?
Belanghebbende beantwoordt vraag (1) ontkennend en de overige vragen bevestigend. Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de bestreden navorderingsaanslagen.
De Inspecteur is een tegengestelde mening toegedaan. Hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.