Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-12-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:10031, 16/00095
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-12-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:10031, 16/00095
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 13 december 2016
- Datum publicatie
- 16 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:10031
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1202, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 16/00095
Inhoudsindicatie
Een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. De waardeaangroei van de blote eigendom is jaarlijks belast.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 16/00095
uitspraakdatum: 13 december 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 december 2015, nummer LEE 14/5308, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.266. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 589.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 17 december 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] .
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
De vader, de moeder en de broer van belanghebbende vormen samen een maatschap (hierna: de maatschap), waarin zij een landbouwbedrijf exploiteren.
Op 2 mei 2007 heeft belanghebbende de blote eigendom van 36.99.83 hectare grond (hierna: de grond) gekocht. In de akte van levering is de waarde van de blote eigendom vastgesteld op € 416.230,87.
Eveneens op 2 mei 2007 hebben de vader, de moeder en de broer van belanghebbende (hierna: de erfpachters) het erfpachtrecht van de grond verkregen. Het erfpachtrecht heeft een looptijd van 26 jaar. In de akte van levering is de waarde van het erfpachtrecht vastgesteld op € 508.726,63. Voorts is in de akte van levering vastgesteld dat de erfpachters jaarlijks een canon van € 550 per hectare (derhalve € 20.349) aan belanghebbende betalen.
In de akte van levering, waarin de vader van belanghebbende wordt aangeduid als de comparant sub 2a, belanghebbendes broer als de comparant sub 2b en belanghebbende als de comparant sub 2c, is onder meer het volgende opgenomen:
„LEVERING, REGISTERGOED, GEBRUIK
Verkoper heeft blijkens een schriftelijk met koper aangegane overeenkomst van verkoop en koop, door partijen in de maand januari tweeduizend zeven getekend, aan de heer [D] , de comparant sub 2a, verkocht het na te melden registergoed, bij welke overeenkomst de comparant sub 2a heeft verklaard te handelen voor nader te noemen opdrachtgever, bij in gebreke voor zichzelf.
De comparant sub 2a verklaarde hierbij dat hij deels heeft gekocht voor zichzelf en deels voor en namens de comparant sub 2b en de volmachtgeefster sub 2c, namens welke de comparante sub 2c, alsmede de comparant sub 2b verklaarden deze aanwijzing te aanvaarden en wel in dier voege als hierna nader is omschreven.
Ter uitvoering van het vorenstaande levert de verkoper hierbij aan de comparanten sub 2, handelende als gemeld, die blijkens het vorenstaande van verkoper hebben gekocht en bij deze aanvaarden:
de volle eigendom van een perceel landbouwgrond gelegen aan de [a-straat] te [E] , kadastraal bekend gemeente Usquert sectie [Y] nummer [0000] , gemeten op drie hectare zesennegentig are tien centiare, alsmede gemeente Warffum sectie [F] nummer [0001] , gemeten op drieëndertig hectare drie are drieënzeventig centiare, zulks voor een koopprijs groot NEGENHONDERDVIERENTWINTIGDUIZEND NEGENHONDERDZEVENENVIJFTIG EURO VIJFTIG CENT € 924.957,50), en wel in dier voege dat de blote eigendom, dat wil zeggen de eigendom belast met het na te melden zakelijk recht van erfpacht wordt verkregen door de volmachtgeefster sub 2c, mevrouw [X] , terwijl het zakelijk recht van erfpacht, zoals hierna nader omschreven, hierbij wordt gevestigd voor een periode van zesentwintig jaar, ingaande heden en mitsdien eindigende op twee mei tweeduizend drieëndertig, wordt verkregen door de comparanten sub 2a en 2b, de heren [D] en [G] , ieder voor de onverdeelde helft hierna ook te noemen het verkochte, met alle daartoe behorende bestanddelen.
(…)”.
Eveneens op 2 mei 2007 heeft de Rabobank een hypothecaire lening verstrekt aan de maatschap ten bedrage van € 2.000.000. Deze lening is aangegaan voor zowel de financiering van de aankoop van de grond als een herfinanciering van de maatschap. Tot zekerheid voor de lening zijn de aan belanghebbende toebehorende blote eigendom van de grond alsmede alle door de maatschap in de uitoefening van haar onderneming gebruikte onroerende zaken in onderpand gegeven aan de bank.
De maatschap heeft van de door haar van de bank verkregen geldlening een bedrag van € 416.000 doorgeleend aan belanghebbende. Belanghebbende betaalt jaarlijks 5 percent rente over deze lening (derhalve € 20.800) aan de maatschap.
Tussen belanghebbende en de maatschap is een schuldbekentenis met dagtekening 12 mei 2011 opgesteld met betrekking tot de geldlening van 2 mei 2007. Hierin is vastgelegd dat belanghebbende vanaf 2 mei 2007 een schuld heeft aan de maatschap van € 416.000, dat belanghebbende hierover 5 percent rente is verschuldigd en dat er geen aflossingsverplichting is. Aan belanghebbende is voorts een vierde deel van de waterschapslasten toegerekend, zijnde € 465.
Het saldo van de door de maatschap te betalen erfpachtcanon en de door belanghebbende te betalen rente en waterschapslasten wordt verrekend in de tussen belanghebbende en de maatschap bestaande rekening-courant.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of met betrekking tot de blote eigendom van belanghebbende sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling, en of, in geval van bevestigende beantwoording van die vraag, de waardeaangroei van de blote eigendom jaarlijks is belast en derhalve door de Inspecteur in het onderhavige jaar terecht in de heffing is betrokken, welke vragen door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend worden beantwoord.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling en dat de aanslag conform de aangifte nader dient te worden vastgesteld tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.616. Subsidiair stelt zij dat de landerijen tot het resultaatsvermogen behoren en dat een tot de totaalwinst behorende waardeaangroei op grond van het arrest van de Hoge Raad van 5 februari 2016, nr. 14/03307, ECLI:NL:HR:2016:180, niet tot de jaarwinst behoeft te worden gerekend. Dit moet leiden tot een vermindering van de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.692.
De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.