Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1018, 15/00233

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1018, 15/00233

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
9 februari 2016
Datum publicatie
19 februari 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:1018
Formele relaties
Zaaknummer
15/00233

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Inbreng pand in maatschap door huisarts. Invloed duurzame zelfbewoning.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/00233

nummer /

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 januari 2015, nummer AWB 14/3058, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2009, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 111.201. Tevens is bij beschikking € 5.802 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 27 januari 2015 de beroepen gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 85.639 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verlaagd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015 te Arnhem. Namens belanghebbende is daar verschenen [A] als gemachtigde, bijgestaan door mr. [B] . Namens de Inspecteur is verschenen [C] .

1.7.

Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt, welke aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende, geboren [in] 1951, is huisarts en oefende tot 1 oktober 2009 een huisartsenpraktijk met apotheek uit in [Z] . Tot 1 januari 2007 oefende hij deze huisartsenpraktijk uit voor rekening en risico van de besloten vennootschap [D] BV (hierna: de BV), welke is opgericht in 2001. Vanaf 2001 tot 1 januari 2007 werd de praktijkruimte van een woon/werkpand (hierna: het pand) ter beschikking gesteld aan de BV.

2.2

Met ingang van 1 januari 2007 is de terbeschikkingstelling geëindigd en is het pand ingebracht in een maatschap met de BV. Belanghebbende heeft het pand als buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen aangemerkt.

2.3

Per 1 oktober 2009 heeft eiser zijn huisartsenpraktijk gestaakt. Vervolgens is de praktijkruimte van het pand verhuurd aan een derde voor € 18.125 per jaar. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn na de staking in het woongedeelte van het pand blijven wonen.

2.4

Bij de aanslagregeling voor 2007 is een geschil ontstaan over de inbrengwaarde van het woongedeelte. Met dagtekening 26 oktober 2010 is tussen partijen een vaststellingsovereenkomst opgemaakt. In deze vaststellingsovereenkomst is onder meer opgenomen:

“(...) Peildatum en vaststelling waarde(n)

De waarde(n) van de onroerende zaak in het economische verkeer in vrij opleverbare staat worden vastgesteld per 1-1-2007 en per 1-10-2009.

Een van de discussiepunten is de vraag of dc waarde in bewoonde staat of de waarde in vrij opleverbare staat van toepassing is. Aangezien de taxateurs hebben aangegeven dat zij geen waarde in bewoonde staat kunnen taxeren i.v.m. het ontbreken van vergelijkingsobjecten wordt er geen waarde in bewoonde staat getaxeerd maar alleen de waarde vrij opleverbaar (.. )”

2.5

In verband met de vaststellingsovereenkomst is het pand op 3 maart 2011 gezamenlijk getaxeerd door de taxateurs van beide partijen. Daarbij is overeenstemming over de waarden in vrij opleverbare staat bereikt en is de waarde van het woongedeelte per 1 januari 2007 bepaald op € 540.000 en de waarde van het praktijkgedeelte op € 150.000. De waarden per 1 januari 2009 zijn bepaald op € 495.000 respectievelijk € 145.000.

2.6

Bij brief van 21 oktober 2011 schrijft de Inspecteur onder meer het volgende aan belanghebbende:

“(...) In verband met de behandeling van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007 het volgende. Aangezien de uiterste termijn voor het opleggen van de definitieve aanslag over het jaar 2007 begint te naderen heb ik uit praktische overwegingen de definitieve aanslag vastgesteld conform uw brief van 7 februari 2011. Dit wil echter niet zeggen dat ik akkoord ga met de inbreng van het woonhuis tegen de waarde vrij opleverbaar. Over deze problematiek lopen momenteel 2 procedures bij de Hoge Raad. Mocht de uitkomst van deze procedures daar aanleiding toe geven dan zal hiermee bij de berekening van de stakingswinst in het jaar 2009 rekening worden gehouden. Uw cliënt ontvangt de definitieve aanslag over het jaar 2007 binnenkort. (...)”

2.7

Belanghebbende heeft over het belastingjaar 2009 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 83.516. In de aangifte is een boekverlies in aanmerking genomen ter zake van het pand. Bij de overgang naar privé na staking van de onderneming (hierna: de onttrekking) is een waarde voor het pand in aanmerking genomen van € 145.000 voor het praktijkgedeelte plus 65% van € 495.000 voor het woongedeelte, derhalve in totaal € 466.750. Het pand had op het moment van staking een boekwaarde van € 652.050 (€ 690.000 minus de jaarlijkse afschrijvingen van € 13.800 over 2007, 2008 en (deels) 2009 (€ 10.350)), zodat belanghebbende een boekverlies van € 185.300 in aanmerking heeft genomen.

2.8

Bij brief van 26 september 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat het belastbare inkomen uit werk en woning nader zal worden vastgesteld op € 111.201. Bij de bepaling van de waarde van het woongedeelte in bewoonde staat bij inbreng heeft de Inspecteur gebruikgemaakt van taxatie waarbij die waarde is getaxeerd aan de hand van de discounted cash-flowmethode (hierna: DCF-methode). In de definitieve aanslag IB/PVV 2009, gedagtekend 23 oktober 2013, is het aangegeven belastbaar inkomen als volgt gecorrigeerd:

Waarde praktijkgedeelte € 150.000

Waarde woongedeelte in bewoonde staat € 322.439 +

Totaal € 472.439

Af:

Afschrijving 2007 € 13.800

Afschrijving 2008 € 13.800

Afschrijving 2009 € 10.350 -

Gecorrigeerde boekwaarde bij staking € 434.489

Boekwaarde bij staking volgens jaarrekening € 652.050

Gecorrigeerde boekwaarde bij staking € 434.489 -

Minder boekverlies € 217.561

Aangegeven inkomen 2009 € -83.516

Minder boekverlies € 217.561

MKB winstvrijstelling € -22.844 +

Gecorrigeerd inkomen box 1 € 111.201

2.9

Bij besluit van 31 augustus 2009 (nummer CPP2009/1092M; Staatscourant 2009, 13.314; hierna: het besluit) is onder meer het volgende opgenomen:

2. Waardebepaling woning bij verplichte overgang naar privé

Na publicatie van het onder 1 genoemde arrest heerste in de praktijk – in andere gevallen dan bedoeld in artikel 3.58, tweede lid, van de Wet IB 2001 – nog onduidelijkheid over de wijze van invulling van de waarde bewoond.

In gevallen van verplichte overgang naar het privé-vermogen (zoals bij staking, anders dan ten gevolge van overlijden van de ondernemer) heeft de Belastingdienst uit doelmatigheidsoogpunt één en ander verder ingevuld om te komen tot een praktische werkwijze ter harmonisatie van de uitvoeringspraktijk.

Onderstaande werkwijze geldt als beleid wanneer de belastingplichtige in de desbetreffende aangifte, dan wel uiterlijk in de bezwaarfase, daarvoor heeft gekozen. Het beleid heeft in de praktijk dus het karakter van een compromis, waaraan partijen zich ten opzichte van elkaar conformeren. Komen partijen hier niet toe, dan staat het de inspecteur vrij elk geval op basis van de relevante feiten en omstandigheden te beoordelen.

Als uitgangspunten hebben te gelden:

– Dit beleid geldt slechts als sprake is van een verplichte overgang van het ondernemings- naar het privé-vermogen, bijvoorbeeld als gevolg van staking.

– De woning is bestemd voor duurzame zelfbewoning.

– Referentie is de leeftijd van de belanghebbende op het tijdstip van de verplichte overgang naar het privé-vermogen.

– Als de belanghebbende gehuwd of ongehuwd samenwoont met een partner, wordt uitgegaan van de leeftijd van de jongste van de partners. Hieronder valt in elk geval niet een ouder-kind of oom-neef relatie.

Waarde bewoond bij een leeftijd tot en met 60 jaar: 65% van de waarde in het economische verkeer in vrije staat.

(…)

3. Waardebepaling bedrijfswoning bij vrijwillige overgang naar privé

Als een bedrijfswoning (met aanhorigheden) tot het keuzevermogen behoort, kan een bijzondere omstandigheid (bijvoorbeeld gelegen in nieuwe wetgeving, nieuwe jurisprudentie of een nieuw beleidsbesluit) de keuze rechtvaardigen om die woning over te brengen naar het privé-vermogen.

Uit de jurisprudentie blijkt dat een bijzondere omstandigheid zich voordoet, wanneer duidelijk is dat de belastingplichtige destijds een andere keuze zou hebben gemaakt als de wettelijke bepaling respectievelijk de uitlegging daarvan toen al had gegolden. In dat geval is sprake van een vrijwillige overgang. Dit brengt mee dat bij de vaststelling van de waarde in bewoonde staat het uitgangspunt ‘de huurder is koper’ naar analogie van toepassing is (waardering op ca. 90%).”

2.10

Bij het kwantificeren van de waardedrukkende invloed van de zelfbewoning bij de onttrekking is onder verwijzing naar het besluit deze waardedruk door partijen bepaald op 35%. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de waardedrukkende invloed in verband met zelfbewoning die wordt gehanteerd bij de inbreng in het onderhavige geval gelijk is aan het waardedrukkend effect gehanteerd bij onttrekking, te weten 35%. In verband hiermee heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd. De Inspecteur heeft geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing