Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1536, 15/00028 en 15/00029

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1536, 15/00028 en 15/00029

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 maart 2016
Datum publicatie
4 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:1536
Formele relaties
Zaaknummer
15/00028 en 15/00029

Inhoudsindicatie

Geen (partiële) eindafrekeningswinst over in Nederland gevormde herinvesteringsreserve na emigratie naar Duitsland.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummers 15/00028 en 15/00029

uitspraakdatum: 1 maart 2016

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (Duitsland) (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 december 2014, nummers AWB LEE 12/2790 en 12/2791, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Heerenveen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.503. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag vergoed van € 113.

1.2

Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de premie ziekenfondswet opgelegd naar een grondslag van € 6.457. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 89.

1.3

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bestreden aanslagen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.

1.4

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden.

1.5

De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak is daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank).

1.6

De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 4 december 2014 ongegrond verklaard.

1.7

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.9

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] .

1.10

Ter zitting zijn gezamenlijk met de onderhavige zaken behandeld de beroepen van [D] met de procedurenummers 15/00030 en 15/00031.

1.11

Namens belanghebbende is ter zitting een pleitnota overgelegd.

1.12

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende dreef tot en met 18 april 2005 met zijn echtgenote, [D] , in maatschapsverband een melkveehouderij in [E] (Nederland).

2.2

Op 18 april 2005 hebben belanghebbende en zijn echtgenote de melkveehouderij in [E] verkocht. Vrijwel alle bedrijfsmiddelen van de onderneming in Nederland zijn verkocht of overgebracht (machines en koeien) naar Duitsland, waar belanghebbende en zijn echtgenote een onderneming hadden gekocht, voorafgaand aan hun voorgenomen emigratie.

2.3

Op 2 mei 2005 zijn belanghebbende en zijn echtgenote geëmigreerd naar [Z] , Duitsland (afstand ten opzichte van [E] 95 km). In Duitsland exploiteren belanghebbende en zijn echtgenote wederom een melkveehouderij.

2.4

De bedrijfsmiddelen die niet zijn verkocht of zijn overgebracht naar Duitsland betreffen 2.15.14 ha weiland in eigendom en 7.69.25 ha in erfpacht, in totaal 9.84.39 ha. Aanvankelijk hielden belanghebbende en zijn echtgenote jongvee op deze weilanden. In 2007 zijn zij gestopt met het weiden van jongvee op de in Nederland gelegen weilanden. Van die weilanden is daarna enkel gras gewonnen dat vervolgens in balen naar de door belanghebbende en zijn echtgenote geëxploiteerde onderneming in Duitsland is gebracht.

2.5

Belanghebbende heeft in zijn aangifte aangegeven op grond van artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) te opteren voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen.

2.6

In 2004 hebben belanghebbende en zijn echtgenote 203.000 kilogram melkquotum verkocht. Met deze verkoop is een boekwinst gerealiseerd van € 268.909. Belanghebbende heeft ter zake het aan hem toekomende deel van de boekwinst gedoteerd aan een herinvesteringsreserve (hierna: de HIR) in de zin van artikel 3.54 van de Wet. In 2005 is vervolgens een bedrag van in totaal (voor belanghebbende en zijn echtgenote tezamen) € 552.867 aan de HIR gevoegd, waardoor de HIR € 821.776 bedroeg. Van dit bedrag is door belanghebbende en zijn echtgenote voor de emigratie naar Duitsland een bedrag van € 365.292 afgeboekt op investeringen in de door belanghebbende en zijn echtgenote geëxploiteerde melkveehouderij in Duitsland. De Inspecteur heeft de reeds afgeboekte en in Duitsland benutte HIR ten bedrage van € 365.292 niet als belaste bate aangemerkt. De HIR bedroeg per 31 december 2005 (gezamenlijk) € 456.484. Van dit bedrag is aan belanghebbende een bedrag van € 72.319 toegerekend.

2.7

Ter zake van de verkoop van het hiervoor - onder 2.6 - vermelde melkquotum was eerder tussen de echtgenote van belanghebbende en de Inspecteur in geschil of hiervoor een HIR gevormd kon worden. Dit heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010, nr. 08/02813, ECLI:NL:HR:2010:BK4551. In dat arrest overwoog de Hoge Raad onder meer: "In het licht van het hiervoor overwogene is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk 's Hofs oordeel dat - niettegenstaande het feit dat belanghebbende op de nieuwe locatie een melkveehouderij uitoefent met gebruikmaking van bedrijfsmiddelen en melkvee die zij heeft meegenomen - de groei van de onderneming, de afstand tot de oude locatie en de andere afnemer van melk zulke wezenlijke veranderingen hebben gebracht dat zij de identiteit van de onderneming verloren hebben doen gaan.". De zaak is vervolgens door de Inspecteur bij het verwijzingshof ingetrokken.

2.8

Belanghebbende heeft voor het jaar 2005 een inkomen uit werk en woning aangegeven ten bedrage van negatief € 52.777, waarvan winst uit onderneming negatief € 39.392.

2.9

De Inspecteur heeft voor het jaar 2005 aan belanghebbende een aanslag IB/PVV opgelegd en heeft daarbij onder meer de vrijval van de HIR tot het inkomen uit werk en woning gerekend ten bedrage van € 72.319. Na toepassing van een correctie op de zelfstandigenaftrek van € 1.961 is het inkomen uit werk en woning door de Inspecteur vastgesteld op € 21.503, en het belastbaar inkomen uit werk en woning, rekening houdend met een aftrek ter zake van te verrekenen verliezen van € 13.691, op € 7.812. Voorts heeft de Inspecteur voor het jaar 2005 aan belanghebbende een aanslag premie ziekenfondswet opgelegd.

2.10

Bij het vaststellen van het hiervoor - onder 2.9 - vermelde belastbaar inkomen uit werk en woning is, afgezien van voormeld bedrag van € 13.691, geen rekening gehouden met het – na het opleggen van de onderhavige aanslag – vastgestelde bedrag aan nog te verrekenen verliezen per 31 december 2004 van € 91.436. De Inspecteur heeft met toepassing van interne compensatie bij beschikking herziening verlies uit werk en woning van 10 oktober 2012 het bedrag van de nog te verrekenen verliezen per ultimo 2005 nader vastgesteld op nihil door verrekening van de per ultimo 2004 bestaande verliezen (€ 91.436) met een bedrag van € 182.646, zijnde 50 percent van het hiervoor - onder 2.6 - vermelde niet-gecorrigeerde bedrag van € 365.292), ter zake van de reeds afgeboekte en in Duitsland benutte HIR. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze herzieningsbeschikking. Partijen hebben afgesproken de behandeling van dit bezwaarschrift aan te houden in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedures.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de Inspecteur de onderhavige aanslagen tot de juiste bedragen heeft opgelegd. Het geschil spitst zich daarbij toe op de volgende vragen:

a. Is heffing mogelijk op grond van artikel 3.60 van de Wet?

b. Is heffing mogelijk op grond van artikel 3.61 van de Wet?

c. Zijn de artikelen 3.60 en 3.61 van de Wet in strijd met het Unierecht, meer in het bijzonder met het recht op vrij verkeer van vestiging?

3.2

Belanghebbende beantwoordt de eerste twee vragen ontkennend en de derde vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de bestreden aanslagen en beschikkingen heffingsrente.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor - onder 3.1 - vermelde eerste twee vragen bevestigend en de derde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing