Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1743, 14/01131, 14/01132, 14/01133, 14/01134

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1743, 14/01131, 14/01132, 14/01133, 14/01134

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
8 maart 2016
Datum publicatie
18 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:1743
Formele relaties
Zaaknummer
14/01131, 14/01132, 14/01133, 14/01134

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Inkomsten uit strafbare feiten. Op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd? Navorderingsbevoegdheid. Vereiste aangiften gedaan? Omkering en verzwaring bewijslast?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummers 14/01131 tot en met 14/01134

uitspraakdatum: 8 maart 2016

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 september 2014, nummers AWB 13/8194 tot en met AWB 13/8197, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende zijn – onder meer – navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd over de jaren 2002, 2003 en 2005, aanslagen IB/PVV voor de jaren 2004 en 2007 en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) voor het jaar 2007. Gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslagen voor de jaren 2002, 2003 en 2005 zijn boetes opgelegd. Bij beschikkingen zijn heffingsrenten in rekening gebracht.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hiervoor bedoelde (navorderings-) aanslagen en beschikkingen heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Wel heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2007 en de daarop betrekking hebbende beschikking heffingsrente ambtshalve verminderd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de Inspecteur opgedragen om met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank opnieuw uitspraak te doen op de bezwaren van belanghebbende.

1.4

De Inspecteur heeft vervolgens bij uitspraken op bezwaar de bezwaren van belanghebbende afgewezen.

1.5

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen tegen de boetebeschikkingen en de aanslagen IB/PVV 2007 en ZVW 2007 gegrond verklaard, de boetebeschikkingen en deze aanslagen en de daarop betrekking hebbende heffingsrentebeschikkingen verminderd, en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

1.6

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.8

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door [C] en [D] .

1.9

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende was in de periode van 3 juli 2002 tot en met 26 januari 2008 in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres [a-straat] 61 te [E] . Per 26 januari 2008 heeft hij zich laten uitschrijven naar Spanje, zonder opgaaf van een nader adres. In de periode van 20 oktober 2011 tot en met 9 januari 2012 verbleef belanghebbende op het adres [b-straat] 100 te [F] in een penitentiaire inrichting.

2.2

Met dagtekeningen 30 juni 2005, 28 september 2005 en 10 augustus 2007 zijn de (primitieve) aanslagen IB/PVV 2002, 2003 en 2005 door de Inspecteur vastgesteld, overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangiften naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 10.785, € 4.932 en € 0.

2.3

Voor het jaar 2004 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.449.

2.4

Voor het jaar 2007 heeft belanghebbende geen aangifte ingediend.

2.5

Het Bovenregionaal Recherche Team Amsterdam Amstelland / Gooi- en Vechtstreek heeft – in het kader van een strafrechtelijk onderzoek onder de naam DOGMA – vanaf 2004 een strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: SFO) verricht naar onder andere belanghebbende vanwege de verdenking van belanghebbende van het plegen van strafbare feiten waarmee financieel voordeel is behaald. Hiervan is een financieel rapport opgemaakt onder proces-verbaalnummer 575-001-04, gedateerd 28 april 2006 (hierna: het financieel rapport). Daarbij zijn de inkomsten en uitgaven van belanghebbende, voor zover bekend, onderzocht over de periode 2000 tot en met 29 september 2004. Bij dit financieel rapport zijn tevens (samenvattingen van) processen-verbaal gevoegd. In een proces-verbaal van 25 maart 2005, dat een weergave van een verhoor van belanghebbende behelst, is als antwoord van belanghebbende op de vraag zijn inkomen te beschrijven, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“Dat is verschillend per dag. Soms 150 euro per dag dan weer eens 700 a 800 euro per week. Dat zijn geen inkomsten van mijn bedrijf. Deze zaken staan nergens geregistreerd. De belastingdienst weet hier wel het een en ander van af. Ik heb daar wel eens een boete voor gehad, zo’n 23000 euro. Dat was gelegen in verband met het door mij zwart verdiende geld.”

2.6

Op 21 maart 2005 is belanghebbende door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor het plegen van diefstal met braak in vereniging, het medeplegen van opzetheling, het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, medeplichtigheid aan diefstal met braak in vereniging en het medeplegen van schuldheling. Deze feiten hebben zich voorgedaan in de jaren 2003 en 2004. Bij vonnis van 8 september 2008 heeft de rechtbank Amsterdam beslist op de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij arrest van 15 februari 2012 heeft het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in het hoger beroep dat belanghebbende tegen het ontnemingsvonnis had aangetekend. Bij het hiervoor bedoelde arrest is aan belanghebbende de verplichting opgelegd aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag te betalen van € 629.050. Het hiertegen ingestelde beroep in cassatie is door de Hoge Raad op 4 februari 2014 verworpen.

2.7

Begin 2006 heeft de Inspecteur een rechtshulpverzoek van de Spaanse autoriteiten ontvangen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Inspecteur kennis genomen van het feit dat een SFO was verricht naar belanghebbende en heeft de Inspecteur een eigen onderzoek bij belanghebbende ingesteld over de belastingjaren 2001 tot en met 2005. Tijdens dit boekenonderzoek heeft de recherche van Amsterdam aan de Inspecteur een kopie verstrekt van het financieel rapport. Van het boekenonderzoek is een rapport opgemaakt met dagtekening 29 november 2006. In dat rapport is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“Uit de gegevens van het financieel rapport blijkt dat de heer [X] inkomsten niet juist heeft aangegeven. In een aantal jaren heeft hij grote uitgaven gedaan voor goederen ( o.a. auto, swarovski kristal, dure horloges, caravans, huishouden ) en uitgeleende gelden, welke gezien zijn aangegeven inkomen niet hebben kunnen plaatsvinden.

(…)

Resumerend dienen de inkomens over de jaren 2001 tot en met 2005 als volgt te worden vastgesteld

Omschrijving

(…)

2002

2003

2004

2005

Auto

60.000

6.600

BPM

21.923

Caravan 36

37.250

34.750

Caravan 8

5.000

Swarovski kristal

27.867

23.765

23.597

Kosten [X]

11.100

5.322

Horloges

60.000

Huishouden [G]

16.900

16.900

16.900

16.900

Kosten [G]

3.729

24.340

8.096

Leningen u/g

186.000

(…)

MOT meldingen

175.745

17.035

Totalen

470.241

99.740

178.088

51.650

Aangegeven (netto) inkomen

10.140

4.932

12.449

Méér netto inkomen

460.101

94.808

165.639

51.650

Aangegeven in box 1

10.785

4.932

12.449

0

Vaststellen op:

470.886

99.740

178.088

51.650

(…)”

2.8

Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur – onder meer – de navolgende (navorderings-) aanslagen aan belanghebbende opgelegd:

- met dagtekening 28 november 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV 2002 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 470.886, alsmede bij beschikking een boete van € 234.938;

- met dagtekening 28 november 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV 2003 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 99.740, alsmede bij beschikking een boete van € 42.206;

- met dagtekening 27 november 2007, een aanslag IB/PVV 2004 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 165.639;

- met dagtekening 28 november 2007, een navorderingsaanslag IB/PVV 2005 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.650, alsmede bij beschikking een boete van € 17.220;

- met dagtekening 28 juli 2010 een aanslag IB/PVV 2007 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100.000;

- met dagtekening 28 juli 2010 een aanslag ZVW 2007 berekend naar een bijdrage-inkomen van € 30.623.

2.9

Gelijktijdig met het vaststellen van de belastingaanslagen heeft de Inspecteur bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.

2.10

De aanslagen voor het jaar 2007 zijn door de Inspecteur ambtshalve opgelegd. In zijn brief van 6 november 2012 (motivering van de uitspraak op bezwaar) heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat een redelijke schatting van het verzamelinkomen op € 65.000 gesteld kan worden en heeft hij een berekening van deze schatting gegeven.

2.11

Bij uitspraken op bezwaar van 9 december 2013 heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende afgewezen. Hierbij heeft hij vermeld dat de bewijslast wordt omgekeerd op grond van artikel 25, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).

2.12

Bij uitspraak van 23 september 2014 heeft de Rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de boetebeschikkingen en de aanslagen IB/PVV 2007 en ZVW 2007 gegrond verklaard, deze boetebeschikkingen en aanslagen en de daarop betrekking hebbende heffingsrentebeschikkingen verminderd, en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is het antwoord op de vragen:

a. of de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) heeft ingebracht;

b. of de Inspecteur over de jaren 2002, 2003 en 2005 mag navorderen;

c. of belanghebbende voor de jaren 2002, 2003, 2004 en 2005 de vereiste aangifte heeft gedaan;

d. of de Inspecteur de (navorderings-) aanslagen tot de juiste bedragen heeft vastgesteld.

3.2

Belanghebbende stelt dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Belanghebbende bestrijdt niet dat de Inspecteur voor wat betreft de navorderingsaanslagen over de jaren 2002 en 2003 over een nieuw feit beschikt. Dit is – aldus belanghebbende – anders voor het jaar 2005. Belanghebbende bestrijdt dat hij ten aanzien van de feiten naar aanleiding waarvan de Inspecteur heeft nagevorderd te kwader trouw is geweest. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende het hoger beroep van belanghebbende met betrekking tot de IB/PVV 2007 en de ZVW 2007 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud ingetrokken.

3.3

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat hij over de jaren 2002, 2003 en 2005 mocht navorderen. Tevens stelt hij dat belanghebbende over de jaren 2002, 2003, 2004 en 2005 de vereiste aangifte niet heeft gedaan op grond waarvan de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Hij acht belanghebbende er niet in geslaagd te doen blijken dat de (navorderings-) aanslagen ten onrechte of tot te hoge bedragen zijn opgelegd of vastgesteld.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot terugwijzing van de behandeling van de zaken naar de Inspecteur.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing