Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2456, 15/00040
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2456, 15/00040
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 maart 2016
- Datum publicatie
- 1 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:2456
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2014:6053, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:250
- Zaaknummer
- 15/00040
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking coffeeshop: voorraadadministratie voldoet niet aan de eisen, omkering en verzwaring van de bewijslast.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 15/00040
uitspraakdatum: 30 maart 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 december 2014, nummer AWB LEE 13/2817, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft met dagtekening 12 april 2013 een informatiebeschikking ten aanzien van belanghebbende vastgesteld met betrekking tot op te leggen aanslagen in de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voor de jaren 2007 tot en met 2010 en naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over het tijdvak 2007 tot en met 2011.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de informatiebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 2 december 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en haar gemachtigde mr. [A] . Namens de Inspecteur is verschenen [B] , bijgestaan door [C] .
Partijen hebben een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende drijft in [Z] een koffieshop onder de naam “ [D] ”. In de shop worden softdrugs en enkele andere producten (zoals koffie en frisdrank) verkocht. Belanghebbende beschikte in de jaren 2007 tot en met 2011 over een geheime bergplaats (hierna: de stash) waarin de voorraad werd bewaard, voor zover deze de door justitie gedoogde hoeveelheid te boven ging. In ieder geval tot het jaar 2010 werden hierin de ingekochte ruwe cannabisplanten (hierna: de planten) door belanghebbende verwerkt tot gereed product (snijden, afwegen en verpakken in zakjes, vervaardiging van joints). Naar behoefte en rekening houdend met het toegestane maximum werd de shop uit de stash bevoorraad.
De softdrugs werden door vier personeelsleden in de shop verkocht. De gerealiseerde verkopen werden door de personeelsleden per dienst op barlijsten (dagstaten) zowel in hoeveelheden als in omzetbedragen vastgelegd. Op de barlijsten is per soort in hoeveelheden vastgelegd: de voorraad aan het begin van de dienst, de aanvulling van de voorraad, de verkopen en de eindvoorraad. Aan het einde van de betreffende dienst vond kascontrole op de barlijsten plaats. Geconstateerde verschillen werden vastgelegd. De op de barlijsten vermelde omzet werd door belanghebbende vastgelegd in het door haar bijgehouden kasboek. In dit kasboek werden ook bedragen wegens inkoop van softdrugs vastgelegd, waarbij de soort, hoeveelheid en inkoopprijs werden vermeld. Uit de tot de gedingstukken behorende afschriften van het kasboek van de periodes 11 tot en met 21 maart 2009 en 22 tot en met 30 september 2009 blijkt dat nagenoeg dagelijks inkopen van softdrugs werden geboekt. Telkens betrof het inkopen van maximaal 500 gram van een bepaalde soort softdrugs.
Namens de Inspecteur is in het jaar 2013 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 12 april 2013 de thans in geschil zijnde informatiebeschikking vastgesteld. In deze beschikking is voor zover van belang het volgende vermeld:“Tijdens het boekenonderzoek bij u, betreffende de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 t/m 2010 en omzetbelasting over de jaren 2007 t/m 2011, is vastgesteld dat u niet heeft voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 lid 1, lid 4 en lid 6 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Op basis van de AWR en jurisprudentie mag van een coffeeshophouder in redelijkheid worden verwacht dat deze d.m.v. dagstaten, zowel in hoeveelheden als in geld, bijhoudt welke bedragen ter zake van de inkoop van cannabisproducten op welke data zijn uitgegeven en dat deze een daarop aansluitende kas- en voorraadadministratie voert. Aan de hiervoor genoemde eisen is in meerdere opzichten niet voldaan. Tot 21 december 2010 kocht u softdrugs in partijen in en verpakte u deze zelf in zakjes en vervaardigde u zelf de joints. Over de hiervoor genoemde periode heeft u de inkopen van softdrugs vastgelegd in de kasadministratie. Later tijdens het onderzoek verklaarde u desgevraagd, dat de uitgaven voor softdrugs zoals die zijn vastgelegd in de kasadministratie, en de daarbij behorende data en omschrijvingen, de inkoop van softdrugs op een correcte wijze weergeven.
Tijdens het onderzoek heb ik het hierna genoemde geconstateerd:
cannabis/softdrugs
a. U heeft geen aantekening gehouden van de hoeveelheden gruis en verlies (indrogen, schimmel, toprot etc) welke zich voordoen als in partijen wordt ingekocht en in eigen beheer wordt verpakt;
b. U heeft soorten cannabis verkocht welke niet zijn genoemd onder de inkopen. Toen ik u daarmee confronteerde heeft u verklaard dat die constatering juist is, maar dat de oorzaak daarvoor volgens u moet worden gezocht in bedrijfseconomische / strategische redenen. Soorten die even niet zo goed lopen worden dan wel onder een andere naam aangeboden, zo vulde u aan. U heeft echter niet vastgelegd vanaf welke datum, welke hoeveelheid, van welke soort, daarna onder een andere naam is verkocht;
c. U heeft geen aantekening gehouden van wanneer, welke aantallen joints zijn vervaardigd en hoeveel cannabis van welke soort daarvoor is aangewend;
d. Aan de hand van detailcontroles op de geregistreerde inkopen en omzet van cannabis, per soort, heb ik herhaaldelijk vastgesteld dat meer van een bepaalde soort is geregistreerd als verkocht dan dat mogelijk was volgens de geregistreerde inkopen;
e. Eveneens aan de hand van detailcontroles op de geregistreerde inkopen en omzet van cannabis, per soort, heb ik herhaaldelijk vastgesteld dat van meerdere soorten beduidend meer is ingekocht dan dat er is verkocht. De oplopende voorraden welke alsdan per soort inzichtelijk worden stroken niet met de voorraden welke als begin en/of eindvoorraad zijn genoemd op de barlijsten en ook niet met de opgegeven voorraden per balansdata.
Volgens uw verklaring heeft u vanaf 21 december 2010 uitsluitend nog voorverpakte wiet en hasj en kant en klare joints ingekocht. Deze inkopen van softdrugs heeft u vastgelegd in de kasadministratie en op lijsten waarop u per dag en per soort onder meer de ingekochte hoeveelheden en prijzen van softdrugs heeft vastgelegd.
f. Ik stel vast dat er op 22 december 2010 een verschil van 86 gram is tussen de ingekochte
hoeveelheid softdrugs volgens de kasadministratie en de lijsten. (…)” (Hof: volgt een overzicht van de in- en verkopen van softdrugs in de periode van 21 tot en met 31 december 2010)
“Zoals uit dit overzicht blijkt is er op 22 december een verschil tussen de geregistreerde hoeveelheid op de lijsten en de hoeveelheid volgens de kasadministratie van 86 gram. In werkelijkheid bedraagt het verschil 76 gram omdat in het totaal van de lijst een telfout is gemaakt. Dit totaal bedraagt 214 in plaats van 204
g. Volgens uw kasadministratie heeft u regelmatig betalingen verricht ter grootte van meestal € 1.000 per keer, voor een totaalbedrag van € 31.000 in drie jaar. Dat bedrag moet volgens u worden gezien als een vergoeding voor geheime bergplaatsen voor softdrugs, de zogenaamde stash. Omdat behalve de vermelding in het kasboek op geen enkele wijze is onderbouwd aan wie die bedragen zijn betaald, kan de juistheid en het karakter van de opgevoerde bedragen niet worden vastgesteld en kunnen de geboekte bedragen daarom niet als zakelijke kosten in aftrek worden gebracht. Ik ga er van uit dat u wel gebruik heeft gemaakt van één of meerdere stash(es). De voorraadadministratie van de stash(es) ontbreekt echter.
Op grond van het bovenstaande (letters a t/m g) moet worden geconcludeerd dat de registratie van de inkoop en /of verkoop, alsmede de voorraadadministratie van softdrugs ernstig gebrekkig is. Omdat alle in- en verkopen van softdrugs contant zijn gegaan is een sluitende kasadministratie essentieel. Nu echter is vastgesteld dat de geregistreerde inkoop en/of verkoop van softdrugs ernstige gebreken vertoont en op onderdelen onmogelijk kan zijn geweest zoals door u is geregistreerd, kan ook de kasadministratie onmogelijk een juiste en volledige weergave geven van de geldstroom.
kasadministratie
a. Blijkens een nota van [E] is op 23 december 2010 een partij aanstekers gekocht voor een bedrag van 2155,45 (inclusief de O.B.). Op de nota is vermeld “contant voldaan” met een handtekening van de leverancier. De betaling is echter eerst verwerkt in de kasadministratie op 23 januari 2011. U heeft ten aanzien van dit punt desgevraagd verklaard dat de nota aanvankelijk is vergeten en om die reden later is geboekt. Deze verklaring is wel aannemelijk maar laat onverlet dat wel in december 2010 contant is betaald. Het boeksaldo op de kasstaat van december 2010 kan dus onmogelijk juist zijn. Indien kascontrole was toegepast zou een dergelijk verschil absoluut zijn opgemerkt. Nu van het vaststellen van een kasverschil echter niets blijkt uit de administratie moet worden geconstateerd dat er geen kascontrole heeft plaatsgevonden.
b. Een factuur van [F] van 27 oktober 2010 ad € 124,53 is contant voldaan, echter eerst in de kasadministratie geboekt op 2 november 2010, geen vermelding van een kasverschil aangetroffen.
c. In de kasadministratie (SD) over 2010 komen gedurende het jaar onwaarschijnlijk hoge boeksaldi naar voren. Het jaar wordt begonnen met een boeksaldo van ruim € 48.600. Gedurende het jaar loopt dat boeksaldo op tot bijna € 70.000. Door tegen het einde van het jaar de opnames voor privé doeleinden drastisch te verhogen, wordt per ultimo 2010 een boeksaldo bereikt van afgerond € 2.888. Gelet op de sterk wisselende privé-uitgaven (2008 € 45.215, 2009 € 11.880, 2010 € 137.603 en 2011 € 78.189) en mede gelet op de frequentie van de privé opnames en de hoogte van die bedragen heb ik ernstige twijfel over de juistheid van de geboekte bedragen voor privé-doeleinden. In 2010 is € 134.050 opgenomen uit de kas (kas2 cannabis) zie onderstaand overzicht. (…)”(Hof: volgt een overzicht van de privé opnames in het jaar 2010, waaruit naar voren komt dat van de in dat jaar geboekte privé opnames van € 134.050 een bedrag van € 131.000 in de maanden november en december is opgenomen.)
“Bewaarplicht
a. U heeft verklaard dat u de gripzakjes welke benodigd zijn voor het verpakken van de softdrugs heeft ingekocht bij [G] te [H] . De desbetreffende inkoopnota’s zijn niet bij de administratie bewaard en aan mijn verzoek om deze inkoopnota’s alsnog beschikbaar te stellen voor onderzoek heeft u niet voldaan.
Brutowinstmarges
a. Tijdens het onderzoek is mij gebleken dat de combinatie van sterk wisselende brutowinstmarges en de stijging van de brutowinstmarges over 2010 en 2011 in relatie tot de bedrijfsvoering en prijs hantering zeer onwaarschijnlijk zijn en onlogisch. Hierna volgt een overzicht van de gerealiseerde brutowinstmarges uitgedrukt in een percentage van de inkopen.
2011 2010 2009 2008 2007 2006
101% 114% 62% 62% 80% 47%
Gelet op al het hiervoor genoemde ben ik van oordeel dat de administratie niet voldoet aan de daaraan in redelijkheid te stellen eisen en dermate ernstig gebrekkig is dat deze niet kan dienen als basis voor de winstberekening. Bovendien ben ik van oordeel dat als gevolg van de geconstateerde gebreken niet de vereiste aangiften zijn gedaan.
Gelet op de geconstateerde gebreken in de administratie en de wijze waarop de administratie is ingericht en bijgehouden, bleek deze niet binnen een redelijke termijn te controleren zoals bedoeld in artikel 52 zesde lid van de AWR.
Ik stel u alsnog in de gelegenheid om de ontbrekende informatie alsmede toelichtingen en bescheiden te schriftelijk verstrekken, binnen een termijn van drie weken na de dagtekening van dit schrijven. Het betreft:
- de aankoopnota’s van gripzakjes;
- de voorraadadministratie van de. Stash(es);
- de inkoopadministratie;
- verklaringen voor het genoemde onder “kasadministratie”;
- verklaringen voor de wisselende brutowinstmarges.
(…)” (Hof: volgt rechtsmiddelverwijzing)
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de informatiebeschikking terecht is vastgesteld.
Belanghebbende stelt dat de wijze waarop zij haar administratie heeft ingericht voldoet aan de wettelijke voorschriften. Ook zijn er volgens belanghebbende geen inhoudelijke gebreken in de administratie of zijn deze zo klein dat deze geen schending van de administratieplicht inhouden. Belanghebbende biedt aan de administratie zo nodig te completeren. Tevens is belanghebbende van mening dat de informatiebeschikking ten onrechte op de heffing van omzetbelasting ziet en dat een eventuele correctie moet worden gebaseerd op een correctie van de inkopen.
De Inspecteur betwist dat de administratie aan de wettelijke voorschriften voldoet. Ook is volgens de Inspecteur sprake van inhoudelijke gebreken in de administratie. Een mogelijkheid tot herstel bestaat volgens de Inspecteur niet meer. Volgens de Inspecteur ziet de informatiebeschikking terecht ook op de heffing van omzetbelasting en staat de wijze waarop hij bij het opleggen van aanslagen een eventuele correctie dient te berekenen niet ter discussie in onderhavige zaak.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.