Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-04-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3038, 15/00756
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-04-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3038, 15/00756
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 april 2016
- Datum publicatie
- 22 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:3038
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:3041
- Zaaknummer
- 15/00756
Inhoudsindicatie
Vpb. Onroerengoedtransactie tussen gelieerde partijen. Onzakelijke prijs? Verliesverrekening. Fiscale eenheid.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00756
uitspraakdatum: 12 april 2016
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 mei 2015, nummer AWB 14/2852, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd voor het jaar 2010, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.391.128, waarbij - naar het Hof begrijpt - een verliesverrekeningsbeschikking van € 346.736 is vastgesteld. Tevens is bij beschikking € 27.198 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur heeft de bezwaren afgewezen.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 12 mei 2015 de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2016 te Arnhem. Belanghebbende is daar vertegenwoordigd door [A] , bijgestaan door de gemachtigde drs. [B] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [C] en mr. [D] .
Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt, welke aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Tot de fiscale eenheid [E] B.V. behoorden tot 21 juli 2008 de volgende vennootschappen:
- als moedermaatschappij: [F] B.V. (van 1 november 2012 tot 3 februari 2014 genaamd [E] B.V. en thans genaamd [X] B.V.) (belanghebbende, hierna ook: de moeder);
- [G] B.V.;
- [H] B.V.;
- [I] B.V.;
- [J] BV. (hierna: [J] );
- [K] B.V. (hierna: [K] ).
Op 21 juli 2008 heeft de moeder de aandelen verkregen van [L] B.V. (hierna: [L] ). Op dezelfde dag is [L] gevoegd in de fiscale eenheid.
[L] is op het moment van voeging eigenaar van een onroerende zaak, [a-straat] 2-10 te [M] (hierna: het pand [a-straat] ). De fiscale boekwaarde van het pand [a-straat] per 21 juli 2008 bedraagt € 1.717.541.
[L] verkoopt en levert het pand [a-straat] op 21 juli 2008 binnen de fiscale eenheid aan de moeder tegen een overdrachtsprijs van € 3.108.669.
Op 29 december 2008 verkoopt en levert de moeder het pand [a-straat] aan [N] B.V. (hierna: [N] ), een gelieerde maar niet tot de fiscale eenheid behorende vennootschap. De overdrachtsprijs bedraagt € 3.160.377. De fiscale boekwinst bedraagt € 1.442.836, waarvan een bedrag van € 1.391.128 wordt gedoteerd aan de herinvesteringseserve (hierna: HIR).
De gevormde herinvesteringsreserve op het pand [a-straat] wordt afgeboekt op de boekwaarde van het door dochtermaatschappij [J] op 11 juli 2008 verkregen recht van erfpacht van de onroerende zaak [b-straat] 855 te [O] (hierna: het pand [b-straat] ).
Op 31 maart 2010 verkoopt en levert [J] het pand [b-straat] aan [P] B.V. (hierna: [P] ), een gelieerde, maar niet tot de fiscale eenheid behorende vennootschap. De overdrachtsprijs bedraagt € 10.600.000. Bij deze overdrachtsprijs bedraagt de fiscale boekwinst ten minste € 1.391.128.
Per 31 december 2010 wordt [L] ontvoegd uit de fiscale eenheid.
Binnen de fiscale eenheid bedraagt het bij beschikking bepaalde te verrekenen verlies aan het begin van het boekjaar 2010 € 1.989.080. Dit verlies stamt uit 2007.
In de aangifte Vpb over 2010 komt belanghebbende tot een belastbare winst van € 1.737.864. De Inspecteur corrigeert deze winstberekening niet. Belanghebbende wil deze winst met de verrekenbare verliezen uit 2007 van de fiscale eenheid verrekenen. De Inspecteur weigert de verliesverrekening voor een bedrag van € 1.391.128, zijnde de stille reserve van het pand [a-straat] ten tijde van de voeging van [L] in de fiscale eenheid, en staat slechts de verrekening van een verlies van € 346.736 toe. Het belastbaar bedrag heeft de Inspecteur vastgesteld op € 1.391.128.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil of de belastbare winst juist is berekend en zo ja, of de door de Inspecteur geweigerde verliesverrekening terecht is.
Belanghebbende stelt zich, kort en zakelijk weergegeven, primair op het standpunt dat de belastbare winst te hoog is vastgesteld, omdat de tussen [J] en [P] overeengekomen transactieprijs van € 10.600.000 onzakelijk hoog was en, gelet op de gelieerde verhoudingen tussen deze twee vennootschappen gecorrigeerd dient te worden tot de waarde in het economische verkeer (hierna: WEV), welke minimaal € 1.737.864 lager ligt (te weten € 7.976.260). Subsidiair meent belanghebbende dat de artikelen 15ae en 15ah, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) niet aan verliesverrekening in de weg staan.
De Inspecteur is de tegengestelde mening toegedaan.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan op de zitting is toegevoegd, is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar, en primair tot het verlagen van de aanslag tot een belastbare winst van nihil en, naar het Hof begrijpt, te bepalen dat het bedrag van de verliesbeschikking wordt vastgesteld op een bedrag van € 885.876 en subsidiair tot het verlagen van het belastbaar bedrag tot nihil door toe te staan dat de belastbare winst wordt verrekend met het bij beschikking vastgestelde verlies conform de door haar ingediende aangifte. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.