Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-04-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3132, 15/00679 en 15/00680

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-04-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3132, 15/00679 en 15/00680

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 april 2016
Datum publicatie
29 april 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:3132
Formele relaties
Zaaknummer
15/00679 en 15/00680

Inhoudsindicatie

Watersysteemheffing. Dwangsom. Niet tijdig beslissen op bezwaar. Vormt email ingebrekestelling?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummers 15/00679 en 15/00680

uitspraakdatum: 19 april 2016

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 april 2015, nummers Awb 14/400 en Awb 14/3162, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2012 en 2013 aanslagen in de watersysteemheffing opgelegd ten bedrage van € 534,48 respectievelijk € 548,82.

1.2

Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt. De bezwaarschriften zijn door de heffingsambtenaar ontvangen op respectievelijk 11 juni 2012 en 10 september 2013.

1.3

Belanghebbende is tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar tegen eerdergenoemde aanslagen op 13 februari 2014 in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank).

1.4

De heffingsambtenaar heeft op 14 maart 2014 bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag watersysteemheffing 2012 verminderd met een bedrag van € 132,24 en de aanslag watersysteemheffing 2013 gehandhaafd.

1.5

De Rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:20, lid 3, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het beroep geacht mede betrekking te hebben op deze uitspraken op bezwaar.

1.6

Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij brief van 21 maart 2014 verzocht om toekenning van een dwangsom. De heffingsambtenaar heeft dit verzoek bij beschikking van 7 april 2014 afgewezen.

1.7

De Rechtbank heeft met toepassing van artikel 4:19, lid 1, Awb het beroep geacht mede betrekking te hebben op deze beschikking.

1.8

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 15 april 2015 het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren niet ontvankelijk verklaard, het beroep gericht tegen de uitspraken op bezwaar gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de aanslagen watersysteemheffing 2012 en 2013 verminderd, en - naar het Hof begrijpt - belanghebbendes beroep tegen de beschikking inzake de dwangsom ongegrond verklaard.

1.9

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.10

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.11

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de heffingsambtenaar.

1.12

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2012 en 2013 aanslagen in de watersysteemheffing opgelegd betreffende (onder meer) de percelen [YYY-Y-0000] , [YYY-Y-0001] en [YYY-Y-0002] . De aanslagen zijn gedagtekend respectievelijk 30 april 2012 en 31 juli 2013.

2.2

Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt. De bezwaarschriften zijn bij de heffingsambtenaar binnengekomen op respectievelijk 11 juni 2012 en 10 september 2013.

2.3

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 augustus 2013 belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag watersysteemheffing 2012 inzake het perceel [YYY-Y-0001] gegrond verklaard en de aanslag verminderd. De heffingsambtenaar heeft hierbij voorgesteld om belanghebbendes overige bezwaren tegen de aanslagen watersysteemheffing 2012 en 2013 betreffende de percelen [YYY-Y-0002] en [YYY-Y-0000] aan te houden in verband met een lopende proefprocedure.

2.4

Belanghebbende heeft bij e-mail van 18 oktober 2013 gericht aan het e-mailadres van een medewerker van het GBLT gereageerd op het verzoek om aanhouding van zijn bezwaren. In deze e-mail schrijft belanghebbende voor zover van belang het volgende:

“In uw schrijven van 14 augustus 2013 (…) als reactie op mijn bezwaarschrift van 2012, zegt het waterschap: “Op basis van het bezwaar van 2012 blijft het waterschap op standpunt dat de percelen [YYY-Y-0002] en [YYY-Y-0000] als overig ongebouwd niet zijnde natuur aangeslagen dient te worden”. U stelt voor dat ik mijn bezwaar van 2012, alsook mijn bezwaar van 2013, laat parkeren om (voor mij) onduidelijke redenen. Daar ga ik niet mee akkoord. De redenen hiervoor heb ik u reeds uitgelegd. Mijn verzoek is, dat u op korte termijn een formele uitspraak doet als reactie op mijn bezwaar van 2012 en 2013, zodat ik in beroep kan gaan.”

2.5

Belanghebbende is tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar tegen eerdergenoemde aanslagen op 13 februari 2014 in beroep gekomen bij de Rechtbank.

2.6

De heffingsambtenaar heeft op 14 maart 2014 bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag watersysteemheffing 2012 verminderd met een bedrag van € 132,24 en de aanslag watersysteemheffing 2013 gehandhaafd.

2.7

Tot de stukken van het geding behoort voorts een brief van belanghebbende van 21 maart 2014, ontvangen door de heffingsambtenaar op 25 maart 2014, waarin belanghebbende de heffingsambtenaar verzoekt hem een dwangsom vanwege het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar toe te kennen.

2.8

De heffingsambtenaar heeft belanghebbendes verzoek om een dwangsom bij beschikking van 7 april 2014 afgewezen.

2.9

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de e-mail van 18 oktober 2013 niet is aan te merken als een ingebrekestelling en bepaald dat de heffingsambtenaar geen dwangsom heeft verbeurd.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of belanghebbende recht heeft op een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften tegen de aanslagen watersysteemheffing 2012 en 2013. Meer in het bijzonder is in geschil of de e-mail van belanghebbende van 18 oktober 2013 als ingebrekestelling kan worden aangemerkt.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend.

3.3

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot toekenning van een dwangsom. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing