Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3502, 15/01549 en 15/01550

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3502, 15/01549 en 15/01550

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
3 mei 2016
Datum publicatie
13 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:3502
Formele relaties
Zaaknummer
15/01549 en 15/01550

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Eén of meer economische activiteiten? Belaste reclamediensten en onbelastbare fondswervende activiteiten. Via restaurants inzamelen van donaties voor voedselbanken.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummers 15/01549 en 15/01550

uitspraakdatum: 3 mei 2016

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 november 2015, nummers AWB 14/7556 en 14/7558, in de gedingen tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van de gedingen

1.1

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 april 2013 tot en met 30 juni 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 5.227.

1.2

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 juli 2013 tot en met 30 september 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 606.

1.3

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 12 september 2014 de naheffingsaanslagen gehandhaafd.

1.4

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 12 november 2015 ongegrond verklaard.

1.5

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.7

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , penningmeester van belanghebbende, en mr. [B] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] .

1.8

Partijen hebben een pleitnota overgelegd.

1.9

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is [in] 2012 opgericht op initiatief van Stichting [E] (hierna: [E] ) en [F] (hierna: [F] ). Bij [E] zijn de lokale en regionale voedselbanken in Nederland aangesloten. Volgens het overgelegde uittreksel van de inschrijving van belanghebbende bij de Kamer van Koophandel heeft belanghebbende ten doel het ondersteunen van goede doelen op het gebied van bestrijding van honger en/of voedselverspilling in Nederland in het algemeen en van de [E] (of haar rechtsopvolger) in het bijzonder.

2.2

Op 11 december 2012 heeft [F] een businessplan uitgebracht. Hierin is vermeld dat het concept “ [G] ” is ontwikkeld om een bijdrage te kunnen leveren aan de dekking van de operationele kosten van de voedselbanken. Belanghebbende hanteert hiervoor een concept waarbij gasten van restaurants een donatie ten behoeve van de voedselbanken kunnen doen van € 1 per tafel (rekening), waarbij de doelstelling is 100% van die donatie aan de voedselbanken ten goede te laten komen. Het concept is afgeleid van de fondsenwerving onder de naam ‘ [H] ’, zoals die onder meer in Zuid-Afrika en het Verenigd Koninkrijk wordt toegepast. Belanghebbende heeft in verband hiermee restaurants benaderd om het concept uit te voeren. In het businessplan is over het concept onder andere het volgende opgenomen:

“Belangrijk is te onderkennen dat door het uitrollen van die concept over heel Nederland het concept en de conceptnaam als zodanig ook een bepaalde waarde krijgt. Zodanig zelfs dat er een omslagpunt zal komen waarop restaurants om marketing technische redenen mee willen doen met [G] . Onderdeel van het concept is dan ook dat er aan de deelnemende restaurants een deelname fee gevraagd wordt. In de beginfase zal de toegevoegde waarde van de naam [G] nog niet zoveel toegevoegde waarde hebben voor de deelnemende restaurants. In de beginfase zal er dus met kortingen (oplopend tot 100%) gewerkt moeten worden om volume in aantal restaurants te verkrijgen. Bij voldoende restaurants gaat het vliegwiel werken en krijgt het concept an sich een waarde voor restaurants om mee te doen.

De netto opbrengsten, naast eventuele specifieke landelijke projectkosten, worden verdeeld, via de Stichting [E] , over alle voedselbanken ter financiering van een belangrijk deel van de operationele kosten. (…)” (pagina 4)

De Stichting [X] is voornemens de volgende activiteiten uit te voeren

► Het uitvoeren van een lokale pilot om de logistieke opzet, benadering van restaurants en marketing-uitingen binnen de restaurants te testen

► Evalueren van de pilot en zo nodig aanpassingen doorvoeren

► Ontwikkelen marketingmaterialen voor gebruik landelijke aftrap/uitrol

► Het optuigen van een landelijke kick-off

► De landelijke kick-off wordt gevolgd door een continue landelijke campagne.

► De stichting wil vanaf 2015 self-supporting zijn, dit wordt gerealiseerd door het werven van fondsen en samenwerkingen met het bedrijfsleven en door middel van het afbouwen van de startkortingen van de deelnemersfee van de deelnemende restaurants.

► De stichting is het aanspreekpunt voor de Voedselbanken en haar vrijwilligers omtrent de [G] actie. De stichting zal voorzien in informatie (en training indien nodig) aan de Voedselbanken, geselecteerde vrijwilligers en stakeholders

► De stichting ontwikkeld een marketingcommunicatie campagne en voert deze uit

► De stichting is tijdens de pilot, landelijke kick-off en landelijke uitrol verantwoordelijk voor de ontwikkeling en uitvoering van de marketing en operationele processen” (pagina 6)

“Al snel zal [G] als een keurmerk dienen voor restaurants en alle andere aangesloten partijen. Wanneer het uitgroeit tot een landelijk gedragen initiatief is niet meedoen voor restaurants geen optie. (…)” (pagina 7)

“De marketingdoelstellingen bestaan uit

► Het realiseren en uitbreiden van de naamsbekendheid

► Binding van de doelgroepen (bezoekers restaurants, restaurants) aan het merk [G]

► Optuigen en vormgeven van samenwerkingsverbanden met het bedrijfsleven

► Permanente publiciteit van [G] genereren

► De permanente publiciteit aanvullen met gerichte en prikkelende éénmalige marketingacties om de overkill van het concept tegen te gaan” (pagina 10)

2.3

In 2013 heeft belanghebbende een pilot uitgevoerd bij restaurants in [I] . Aan deze restaurants is geen vergoeding in rekening gebracht. In 2014 is een nieuwe pilot in de omgeving [J] en [K] gestart. Hieraan hebben 33 restaurants meegedaan. Deze restaurants hebben gedurende een jaar een korting van 80% gekregen op de vergoeding van € 8,33 per maand, zodat zij een vergoeding van € 1,66 per maand exclusief btw hebben betaald. Belanghebbende heeft aan de deelnemers hiertoe een factuur uitgereikt en daarbij 21% btw in rekening gebracht.

2.4

Belanghebbende verstrekt aan de deelnemende restaurants een informatiepakket bestaande uit diverse on- en offline communicatiematerialen. Zo verstrekt zij stickers voor op de voordeur van het restaurant, visitekaartjes voor op de tafels, een instructiepakket ten behoeve van het personeel en banners voor de website van het restaurant.

2.5

Belanghebbende heeft een eigen website waarop de deelnemende restaurants worden vermeld. Hierop is informatie vermeld over de wijze waarop restaurants kunnen deelnemen en de voorwaarden die daarvoor gelden. Tevens voert belanghebbende een landelijke publiciteitscampagne.

2.6

In het jaar 2013 heeft belanghebbende via de deelnemende restaurants € 334 aan donaties ontvangen ten behoeve van de voedselbanken. Op haar balans per 31 december 2013 is dit bedrag als schuld aan [E] opgenomen. Belanghebbende heeft in 2013 twee donaties ontvangen, € 25.000 van [E] en € 45.000 van het [L] Fonds. Hiermee heeft belanghebbende in 2013 de projectkosten van € 68.213 (organisatiekosten/materiaalkosten pilot project en kosten ontwikkeling website) en algemene kosten van € 4.363 gefinancierd.

2.7

Belanghebbende heeft bij brief van 5 maart 2013 de Inspecteur bericht dat zij heeft begrepen dat de Inspecteur haar niet als ondernemer voor de btw aanmerkt. In deze brief heeft belanghebbende de Inspecteur geïnformeerd over haar activiteiten en uiteengezet op welke gronden zij van mening is dat zij als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB) moet worden aangemerkt. Zij verzoekt bevestiging van haar standpunt.

2.8

Omdat belanghebbende nog geen antwoord op haar brief had ontvangen, is namens haar op 23 mei 2013 telefonisch contact opgenomen met de Belastingdienst en is verzocht om te worden opgenomen als ondernemer voor de omzetbelasting. In de bijlage bij de brief van 29 mei 2013 van de Belastingdienst Amsterdam is vermeld dat belanghebbende belastingplichtige is voor de omzetbelasting.

2.9

Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2013 tot en met 30 juni 2013 en het tijdvak 1 juli 2013 tot en met 30 september 2013, welke aangiften leidden tot verzoeken om teruggaaf van respectievelijk € 5.227 en € 606. Deze teruggaven zijn op 23 augustus 2013 en 25 oktober 2013 verleend.

2.10

De Inspecteur heeft bij brieven van 24 september 2013 en 26 november 2013 het standpunt ingenomen dat belanghebbende niet kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting.

2.11

Naar aanleiding hiervan heeft de Inspecteur de met betrekking tot de onderhavige tijdvakken verleende teruggaven ongedaan gemaakt door het opleggen van de thans in geschil zijnde naheffingsaanslagen met dagtekening 24 december 2013.

2.12

Belanghebbende heeft een in november 2014 gesloten contract met een restaurant in [J] als voorbeeld overgelegd. Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“1. De horecagelegenheid zal zich [met pen is toegevoegd: “vanaf 1 december 2014”] gedurende de periode voor een half jaar inzetten om donaties voor de voedselbank te incasseren middels 1 euro extra per tafel te berekenen. Deze donaties zullen direct ten goede komen aan de Voedselbanken.

2. De horecagelegenheid zal een speciale knop in de kassa programmeren waarin de donaties belastingvrij kunnen worden aangeslagen.

3. De horecagelegenheid zal door [X] worden voorzien van marketingmateriaal, zoals: kaartjes voor op de tafel, kaartjes om bij de rekening te geven en stickers voor op de voordeur.

4. De horecagelegenheid zal een banner ontvangen van [X] die zij op hun eigen website kunnen plaatsen.

5. De horecagelegenheid zal een vermelding krijgen op de website van [X] waarin zij worden gepresenteerd door middel van een foto en een stuk tekst. (…)

6. Na deelname zal de horecagelegenheid een vermelding krijgen op de Facebooksite van [X] .

7. Maandelijkse kosten voor de horecaondernemer zijn € 1,66 per mand voor het eerste half jaar. Bij verlenging na dit halfjaar zullen de deelname kosten € 1,66 blijven. Indien de horecaondernemer en [X] na een jaar de samenwerking voortzetten worden de deelnamekosten verhoogd tot € 8,33 per maand. Deze inkomsten zullen gebruikt worden om de gemaakte kosten zoals marketingmateriaal te bekostigen.”

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Primair is in geschil of belanghebbende voor al haar activiteiten ondernemer is voor de heffing van omzetbelasting. Subsidiair is in geschil of belanghebbende volledig recht op aftrek van voorbelasting heeft. Meer subsidiair is in geschil of belanghebbende aan de brief van 29 mei 2013 en de verleende teruggaven het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat zij wordt aangemerkt als belastingplichtige voor de heffing van omzetbelasting en dat zij recht heeft op aftrek van alle aan haar in rekening gebrachte voorbelasting.

3.2

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij voor alle activiteiten moet worden aangemerkt als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting en dat alle aan haar in rekening gebrachte voorbelasting aftrekbaar is. De donaties worden geïnd door de restaurants en niet door belanghebbende. De restaurants storten de donaties op de rekening van belanghebbende, die de donaties doorstort naar [E] . Belanghebbende doet dus niet aan fondsenwerving voor [E] . Indien al fondsenwerving plaatsvindt, is deze ondergeschikt aan de reclamediensten zodat belanghebbende toch gerechtigd is alle voorbelasting af te trekken. Deze fondsenwerving betreft namelijk het werven van subsidies om de organisatorische kosten van belanghebbende te dekken. Het is de bedoeling om uiteindelijk alle organisatorische kosten van belanghebbende te dekken uit de vergoedingen van de restaurants. Tot de kritische massa is bereikt, is dit niet mogelijk. Voorts stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zij aan de brief van 29 mei 2013 en de verleende teruggaven het vertrouwen kan ontlenen dat haar standpunt juist is.

3.3

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende wel economische activiteiten verricht, namelijk reclamediensten aan de restaurants, maar dat deze ondergeschikt zijn aan de fondswervende activiteiten. Het zijn juist de fondswervende activiteiten waarvoor belanghebbende is opgericht. De Inspecteur verwijst naar de statuten van belanghebbende, naar het uittreksel van de Kamer van koophandel en de eigen uitlating van de gemachtigde van belanghebbende. Belanghebbende vergaart fondsen voor de voedselbanken en stort deze door, hetgeen de vraag oproept of belanghebbende soms vrijgestelde financiële prestaties verricht, namelijk handelingen betreffende overmakingen van geld. Het lijkt erop dat de economische activiteiten in de weg staan aan de verwezenlijking van de hoofddoelstelling van belanghebbende, te weten de fondsenwerving voor [E] . In de onderhavige tijdvakken heeft belanghebbende voor de reclamediensten geen vergoeding ontvangen. Er dient voor deze tijdvakken een pre pro rata te worden vastgesteld. Deze pre pro rata moet op 0% worden gesteld. Belanghebbende onderbouwt niet waarom van de pre pro rata zou moeten worden afgeweken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel dient te worden verworpen.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing