Home

Rechtbank Gelderland, 12-11-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6876, AWB - 14 _ 7556

Rechtbank Gelderland, 12-11-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6876, AWB - 14 _ 7556

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
12 november 2015
Datum publicatie
12 november 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2015:6876
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7556

Inhoudsindicatie

OB. 2013. Aftrek voorbelasting. Stichting verricht fondsenwerving ten behoeve van de voedselbanken in Nederland. Bij de uitvoering betrekt zij restaurants en brengt daarbij geringe bedragen in rekening. De rechtbank oordeelt dat de hoofdactiviteit van eiseres bestaat uit de fondsenwerving en dat deze activiteit niet in het economische verkeer plaatsvindt vanwege het ontbreken van een vergoeding. Weliswaar treedt eiseres wel als ondernemer op ten aanzien van de restaurants, maar zij maakt niet aannemelijk dat daaraan enige voorbelasting is toe te rekenen. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 14/7556 en AWB 14/7558

in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 april 2013 tot en met 30 juni 2013 en het tijdvak 1 juli 2013 tot en met 30 september 2013 naheffingsaanslagen (aanslagnummers [000] .F.01.3502 en [000] .F.01.3503) omzetbelasting opgelegd van respectievelijk € 5.227 en € 606.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 12 september 2014 de naheffingsaanslagen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 22 oktober 2014, ontvangen door de rechtbank op 22 oktober 2014, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2015. Aldaar zijn namens eiseres verschenen [A] en de gemachtigde van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [B] . Namens eiseres is ter zitting een pleitnota voorgedragen en zijn exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Eiseres heeft bij brief van 21 oktober 2015 verzocht om heropening van het onderzoek. De rechtbank ziet in de inhoud van de brief geen aanleiding tot heropening. De rechtbank zal de inhoud van deze brief daarom niet bij haar beslissing in de zaken betrekken.

Overwegingen

Feiten

  1. Eiseres is een stichting. Zij is op [2012] opgericht op initiatief van Stichting [C] ( [C] ) en [D] ( [D] ). Bij [C] zijn de lokale en regionale voedselbanken in Nederland aangesloten. Volgens het overgelegde uittreksel van de inschrijving van eiseres bij de Kamer van Koophandel heeft eiseres ten doel het ondersteunen van goede doelen op het gebied van bestrijding van honger en/of voedselverspilling in Nederland in het algemeen en van de [C] of haar rechtsopvolger in het bijzonder. In de praktijk stelt zij zich (samengevat) ten doel fondsen te werven ten behoeve van [C] en de bij haar aangesloten voedselbanken.

  2. Op 11 december 2012 heeft [D] een businessplan uitgebracht. Hierin is vermeld dat het concept “één voor voedsel” is ontwikkeld om een bijdrage te kunnen leveren aan de dekking van de operationele kosten van de voedselbanken. Eiseres hanteert hiervoor een concept waarbij gasten van restaurants een donatie ten behoeve van de voedselbanken kunnen doen van € 1 per couvert, waarbij doelstelling is 100% van die donatie aan de voedselbanken ten goede te laten komen. Eiseres heeft in verband hiermee restaurants benaderd om het concept uit te voeren. In het businessplan is over het concept onder andere het volgende opgenomen:“Belangrijk is te onderkennen dat door het uitrollen van het concept over heel Nederland het concept en de conceptnaam als zodanig ook een bepaalde waarde krijgt. Zodanig zelfs dat er een omslagpunt zal komen waarop restaurants om marketing technische redenen mee willen doen met Één voor voedsel. Onderdeel van het concept is dan ook dat er aan de deelnemende restaurants een deelname fee gevraagd wordt. In de beginfase zal de toegevoegde waarde van de naam Één voor voedsel nog niet zoveel toegevoegde waarde hebben voor de deelnemende restaurants. In de beginfase zal er dus met kortingen (oplopend tot 100%) gewerkt moeten worden om volume in aantal restaurants te verkrijgen. Bij voldoende restaurants gaat het vliegwiel werken en krijgt het concept an sich een waarde voor restaurants om mee te doen. De netto opbrengsten, naast eventuele specifieke landelijke projectkosten, worden verdeeld, via de Stichting [C] , over alle voedselbanken ter financiering van een belangrijk deel van de operationele kosten.” (pagina 4)“Al snel zal Één voor voedsel als een keurmerk dienen voor restaurants en alle andere aangesloten partijen. Wanneer het uitgroeit tot een landelijk gedragen initiatief is niet meedoen voor restaurants geen optie.” (pagina 7)

  3. In 2013 heeft eiseres een pilot uitgevoerd bij restaurants in de plaats [Q] . Aan deze restaurants is een korting verleend met betrekking tot de deelname fee van 100%. Deze pilot is beëindigd en (nog) niet vervolgd. In 2014 is een nieuwe pilot in de omgeving [R] en [S] gestart. Hieraan doen thans 33 restaurants mee. Deze restaurants krijgen gedurende een jaar een korting van 80% op de fee van € 8,33 per maand en betalen in die periode een fee van € 1,66 per maand exclusief btw. Eiseres reikt aan de deelnemer hiertoe een factuur uit en brengt daarbij 21% btw in rekening.

  4. Eiseres verstrekt aan de deelnemende restaurants een informatiepakket bestaande uit diverse on- en offline communicatie-materialen. Zo verstrekt zij stickers voor op de voordeur van het restaurant, visitekaartjes voor op de tafels, een instructiepakket ten behoeve van het personeel en banners voor de website van het restaurant.

  5. Eiseres heeft een eigen website waarop de deelnemende restaurants worden vermeld. Hierop is informatie vermeld over de wijze waarop restaurants kunnen deelnemen en de voorwaarden die daarvoor gelden. Tevens voert eiseres een landelijke publiciteitscampagne.

  6. Eiseres heeft een in november 2014 gesloten contract met een restaurant in [S] als voorbeeld overgelegd. Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:“1. De horecagelegenheid zal zich vanaf 1 december 2014 gedurende de periode voor een half jaar inzetten om donaties voor de voedselbank te incasseren middels 1 euro extra per tafel te berekenen. Deze donaties zullen direct ten goede komen aan de Voedselbanken.2. De horecagelegenheid zal een speciale knop in de kassa projecteren waarin de donaties belastingvrij kunnen worden aangeslagen.3. De horecagelegenheid zal door 1vV worden voorzien van marketingmateriaal, zoals: kaartjes voor op de tafel, kaartjes om bij de rekening te geven en stickers op de voordeur.4. De horecagelegenheid zal een banner ontvangen van 1vV die zij op hun eigen website kunnen plaatsen.5. De horecagelegenheid zal een vermelding krijgen op de website van 1vV waarin zij worden gepresenteerd door middel van een foto en een stuk tekst. (…)6. Na deelname zal de horecagelegenheid een vermelding krijgen op de Faceboeksite van 1vV.7. Maandelijkse kosten voor de horecaondernemer zijn € 1,66 per mand voor het eerste half jaar. Bij verlenging na dit halfjaar zullen de deelname kosten € 1,66 blijven. Indien de horecaondernemer en 1vV na een jaar de samenwerking voortzetten worden de deelnamekosten verhoogd tot € 8,33 per maand. Deze inkomsten zullen gebruikt worden om de gemaakte kosten zoals marketingmateriaal te bekostigen.”

7. In het jaar 2013 heeft eiseres via de deelnemende restaurants € 334 aan donaties ontvangen ten behoeve van de voedselbanken. Op haar balans per 31 december 2013 is dit bedrag als schuld aan [C] opgenomen. Eiseres heeft in 2013 twee donaties ontvangen, € 25.000 van [C] en € 45.000 van het [E] . Hiermee heeft zij in 2013 de projectkosten van € 68.213 (organisatiekosten/ materiaalkosten pilot project en kosten ontwikkeling website) en algemene kosten van € 4.363 gefinancierd.

8. Eiseres heeft bij brief van 5 maart 2013 verweerder bericht dat zij heeft begrepen dat verweerder haar niet als ondernemer voor de btw aanmerkt. In deze brief heeft eiseres verweerder geïnformeerd over haar activiteiten en uiteengezet op welke gronden zij van mening is dat zij als ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (hierna: de wet) moet worden aangemerkt. Zij verzoekt bevestiging van haar standpunt.

9. Omdat eiseres nog geen antwoord op haar brief had ontvangen, is namens haar op 23 mei 2013 telefonisch contact opgenomen met een medewerker van de btw afdeling van het kantoor Amsterdam van verweerder en is verzocht om te worden opgenomen als ondernemer voor de omzetbelasting. Bij brief van 29 mei 2013 heeft verweerder aan eiseres vervolgens bericht:“Ik heb beoordeeld dat u belastingplichtig bent voor de belastingen die in de bijlage staan vermeld.”In de bijlage is vermeld dat eiseres belastingplichtig is voor de omzetbelasting.

10. Eiseres heeft aangifte gedaan voor de omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2013 tot en met 30 juni 2013 en het tijdvak 1 juli 2013 tot en met 30 september 2013, welke aangiften leidden tot verzoeken om teruggaaf van respectievelijk € 5.227 en € 606. Deze teruggaven zijn op 23 augustus 2013 en 25 oktober 2013 door verweerder verleend.

11. Verweerder heeft naar aanleiding van de brief van 5 maart 2013 het ondernemerschap van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat eiseres niet kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting. Bij brieven van 24 september 2013 en 26 november 2013 heeft verweerder zijn standpunt aan eiseres kenbaar gemaakt.

12. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de met betrekking tot de onderhavige tijdvakken verleende teruggaven ongedaan gemaakt door het, met dagtekening 24 december 2013, opleggen van de thans in geschil zijnde naheffingsaanslagen.

13. Eiseres heeft (tijdig) bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. In het kader van de behandeling van de bezwaren is eiseres gehoord op 15 mei 2014. Verweerder heeft bij uitspraak van 12 september 2014 de bezwaren afgewezen.

Geschil

14. Primair is in geschil of de activiteiten van eiseres leiden tot de kwalificatie als ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de wet.

15. Subsidiair is in geschil of, indien eiseres als ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de wet kwalificeert en de activiteiten van eiseres bestaan uit zowel niet-economische als economische activiteiten, een pre-pro rata moet worden toegepast op de als voorbelasting in aftrek gebrachte omzetbelasting.

16. Meer subsidiair is in geschil of eiseres aan de registratie als ondernemer voor de omzetbelasting het vertrouwen mocht ontlenen dat zij recht heeft op aftrek van alle aan haar in rekening gebrachte voorbelasting.

Beoordeling van het geschil

ondernemerschap

17. Omzetbelasting wordt ingevolge artikel 1 van de wet geheven ter zake van leveringen van goederen en diensten, welke in Nederland door een als zodanig handelende ondernemer onder bezwarende titel worden verricht. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de wet wordt als ondernemer aangemerkt ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Volgens de artikelen 2 en 15 van de wet bestaat voor de ondernemer recht op aftrek van, wegens aan hem geleverde goederen en diensten, in rekening gebrachte belasting (voorbelasting) voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen.

18. De Nederlandse wettelijke bepalingen moeten worden uitgelegd in overeenstemming met de Richtlijn betreffende belasting over toegevoegde waarde van de Europese Unie van 28 november 2006 (hierna: de richtlijn). Artikel 9 van de richtlijn bepaalt dat als belastingplichtige (en daarmee als ondernemer in de zin van de wet) wordt aangemerkt ieder die, ongeacht op welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het resultaat of oogmerk van die activiteit. Ingevolge artikel 168 van de richtlijn bestaat recht op aftrek van voorbelasting voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen.

19. De rechtbank overweegt dat binnen de werkzaamheden van eiseres verschillende activiteiten moeten worden onderscheiden, te weten de ontwikkeling van het fondswervingsproject en de feitelijke uitvoering daarvan ten behoeve van [C] enerzijds (hierna aangeduid als fondswerving) en activiteiten ten behoeve van deelnemende restaurants anderzijds. Hierbij moet de fondsverwerving voor [C] als hoofdactiviteit van eiseres worden beschouwd. Eiseres is hiertoe opgericht in samenwerking met [C] . De beoogde fondswerving voor die stichting blijkt expliciet uit de statutaire doelomschrijving van eiseres en uit haar feitelijke werkzaamheden. De ontwikkeling in de jaren 2012 en 2013 van het “Eén voor voedsel” concept, het uitvoeren van de pilot in [Q] en de verdere daarmee samenhangende werkzaamheden in samenwerking met [D] hangen hier direct mee samen. Zij organiseert de fondswerving en draagt de in een jaar van restaurantbezoekers ontvangen donaties (in 2013 € 334) volledig aan [C] af. Voor deze fondswervende activiteiten betaalt [C] geen vergoeding aan eiseres. Partijen zijn het er over eens dat de in het jaar 2013 van [C] en het [E] ontvangen donaties van in totaal € 70.000 en de van particulieren via de restaurants ontvangen donaties van € 334 geen vergoeding voor deze of andere diensten vormt. Dit geldt ook voor het hierin begrepen en van [C] in dat jaar ontvangen bedrag, welk bedrag kennelijk is bedoeld als donatie voor de opstart van het project. Naar het oordeel van de rechtbank vormen deze werkzaamheden daarom geen economische activiteit als bedoeld in artikel 9 van de richtlijn omdat hiervoor geen vergoeding aan [C] in rekening wordt gebracht.

20. Anders dan verweerder bepleit, verricht eiseres wel economische activiteiten ten behoeve van de restaurants. Weliswaar dient zij met het inschakelen van de restaurants primair haar doel fondsen te werven en vormt het inschakelen van die restaurants de kern van het fondswervingsmodel, maar dat neemt niet weg dat eiseres daarbij tevens prestaties tegen vergoeding verricht ten behoeve van die restaurants. Deze prestaties kunnen kort gezegd worden beschreven als het verrichten van een dienst bestaande uit verkoopbevordering. Door het op haar website en in andere publicitaire uitingen vermelden van de naam van de deelnemende restaurants, maakt eiseres reclame voor die restaurants. Meer in het algemeen stelt eiseres de restaurants in de gelegenheid de goede naam van de formule “Eén voor voedsel” te gebruiken en daarmee in commerciële zin mee te liften op het mogelijke succes van die formule.

21. De restaurants die deelnamen aan de pilot in [Q] in 2013 waren geen vergoeding aan eiseres verschuldigd. Eiseres stelt echter dat dit vanaf 2014 anders is. Zij stelt dat niet alleen het restaurant waarop het overgelegde contract betrekking heeft een vergoeding betaalt, maar dat alle thans aangesloten restaurants dat doen. Zij brengt sinds 2014 aan de deelnemende restaurants een vergoeding van € 1,66 per maand exclusief btw in rekening. Deze vergoeding loopt na een jaar op tot € 8,33 per maand. Namens eiseres is ter zitting herhaald dat thans alle aangesloten restaurants een vergoeding betalen en dat daarvoor vergelijkbare contracten als het tot de gedingstukken behorende contract zijn afgesloten. De rechtbank acht dit aannemelijk.

22. Verweerder voert aan dat indien wel een vergoeding in rekening wordt gebracht, sprake is van een buiten beschouwing te laten symbolische vergoeding, zodat ook deze activiteiten van eiseres (verkoopbevordering) geen economische activiteit vormen.

23. In verband met dit betoog is van belang dat de omstandigheid dat een vergoeding die in rekening wordt gebracht voor een prestatie onder de kostprijs ligt, nog niet tot de conclusie leidt dat sprake is van een symbolische vergoeding (zie HR 11 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AQ0284, en ook HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD6833).

24. De rechtbank overweegt dat onduidelijk is gebleven welke calculatie aan de prijsstelling van eiseres ten grondslag ligt en welke kosten hierbij worden doorberekend. Wel blijkt uit het businessplan dat het de bedoeling van eiseres is haar operationele kosten deels door de deelnemende restaurants te laten dekken en dat het daarbij – in verband met de nog te ontwikkelen naamsbekendheid – noodzakelijk was gedurende een beperkte periode een korting op de vergoeding te geven om voldoende deelnemers aan te kunnen trekken. Daarnaast is van belang dat, zoals namens eiseres ter zitting is gesteld, restaurants inmiddels niet meer mee kunnen doen als zij niet bereid zijn de vastgestelde vergoeding te betalen. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank van een buiten beschouwing te laten symbolische vergoeding geen sprake. Voor een ander oordeel heeft verweerder onvoldoende gesteld. Evenmin acht de rechtbank sprake van een gekunstelde situatie. Dat bij de eerste pilot in 2013 geen vergoeding in rekening is gebracht en dat vanaf 2014 nog sprake is van een korting met 80% in het eerste jaar, doet daar niet aan af. Het is aannemelijk dat eiseres uiteindelijk een zodanige vergoeding in rekening zal brengen dat daarmee een flink deel van haar kosten gedekt zal worden. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) is het bovendien mogelijk dat het ondernemerschap en het recht op aftrek van voorbelasting al ontstaan, nog voordat de betreffende ondernemer uitgaande belaste prestaties verricht (HvJ 14 februari 1985, 268/83, Rompelman; HvJ 29 februari 1996, C-110/94, Inzo). Gelet op deze jurisprudentie moet daarom worden aangenomen dat eiseres in het onderhavige jaar kosten heeft gemaakt met het oog op toekomstige belaste activiteiten.aftrek voorbelasting

25. Omdat eiseres zowel economische als niet-economische activiteiten verricht, moet de aan haar in rekening gebrachte voorbelasting in beginsel worden gesplitst in een deel waarvoor zij wel recht op aftrek heeft (de belaste prestaties aan de restaurants) en een deel waarvoor zij geen recht op aftrek heeft (het zonder vergoeding werven van fondsen voor [C] ). De rechtbank verwijst hiervoor naar de arresten van het HvJ inzake Securenta van 13 maart 2008 (ECLI:EU:C:2008:166) en inzake VNLTO van 12 februari 2009 (ECLI:EU:C:2009:88). Voor de onbelaste prestaties (de fondswerving) bestaat daarom geen recht op aftrek van voorbelasting. Ingevolge artikel 15 van de wet en artikel 15 van de richtlijn bestaat immers slechts recht op aftrek van voorbelasting voor zover goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen. Dat is slechts anders indien kan worden geoordeeld dat de onbelaste prestaties en de belaste prestaties onderling zodanig van elkaar afhankelijk zijn dat zij als één geheel moeten worden beschouwd en daardoor sprake is van rechtstreekse en onlosmakelijke samenhang tussen de kosten van de afgenomen goederen en diensten en de belaste handelingen of dat sprake is van onlosmakelijke samenhang met de economische activiteiten van eiseres als geheel (algemene kosten). Zie in dit verband genoemd arresten van het HvJ inzake Securenta en VNLTO en het arrest van de Hoge Raad van 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5405.

26. De rechtbank is van oordeel dat niet van een dergelijke onlosmakelijke samenhang kan worden gesproken. Zoals hiervoor al werd opgemerkt is het hoofddoel van eiseres een niet-economische prestatie, te weten de fondswerving om niet ten behoeve van [C] . De door eiseres in het jaar 2013 gemaakte kosten zien met name op de ontwikkeling van het project en hangen daarom direct samen met de (ontwikkeling van) fondswerving voor [C] . Dat bij de uitvoering van het fondswervingsconcept noodzakelijkerwijs restauranthouders moeten worden betrokken, maakt niet dat van een dergelijke samenhang tussen de kosten van ontwikkeling van het concept en de aan de restauranthouders te verrichten belaste prestaties kan worden gesproken in die zin dat alle door eiseres gemaakte kosten aan die belaste prestaties moeten worden toegerekend.

27. Het vorenstaande betekent dat de aan de kosten van fondswerving toerekenbare voorbelasting niet voor aftrek in aanmerking komt. De voorbelasting die betrekking heeft op kosten welke direct aan de belaste activiteiten (de verkoopbevordering) is toe te rekenen, komt wel voor aftrek in aanmerking. Dat geldt eveneens voor de voorbelasting op de algemene kosten van eiseres voor zover die voorbelasting aan de belaste prestaties van eiseres is toe te rekenen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2012, nr. 10/01746, ECLI:NL:HR:2012:BU1929, BNB 2012/222, volgt dat de voorbelasting in beginsel moet worden gesplitst aan de hand van de verhouding tussen de opbrengsten uit niet-economische activiteiten en de opbrengsten uit economische activiteiten. Indien eiseres van deze verdeling wil afwijken, rust op haar de bewijslast om aan de hand van objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens aannemelijk te maken dat het werkelijk gebruik voor belaste prestaties van de aan haar geleverde goederen en diensten afwijkt van die verdeling.

28. Eiseres heeft evenwel geen inzicht verschaft in de precieze aard van de aan haar geleverde goederen en diensten waarbij voorbelasting in rekening is gebracht en evenmin in het gebruik van die leveringen en diensten ten behoeve van niet-economische en economische prestaties. De gemachtigde van eiseres heeft zich – nadat hij daartoe door de rechtbank was uitgenodigd – ter zitting niet willen uitlaten over een eventuele lagere toerekening dan 100% van de voorbelasting aan belaste prestaties. Omdat de opbrengsten van niet-economische prestaties in 2013 € 70.334 bedroegen (€ 70.000 van [C] en het [E] + € 334 van particulieren) en de opbrengsten van economische prestaties nihil, heeft eiseres op grond van deze (pre) pro rata-verdeling geen recht op aftrek van voorbelasting. Omdat zij evenmin gegevens heeft verstrekt die een afwijkende verdeling van de voorbelasting rechtvaardigen op basis van het werkelijk gebruik, heeft verweerder terecht in de onderhavige tijdvakken geen aftrek van voorbelasting toegestaan. De naheffingsaanslagen zijn daarom terecht opgelegd.

vertrouwensbeginsel

29. Eiseres heeft zich nog beroepen op gewekt vertrouwen. Zij stelt dat de brief van verweerder van 29 mei 2013 en de aan haar verleende teruggaven bij haar het vertrouwen hebben gewekt dat zij als ondernemer wordt aangemerkt en daarom recht heeft op aftrek van alle aan haar in rekening gebrachte voorbelasting. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden beoordeeld of eiseres aan de uitlatingen of handelingen van verweerder het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat eiseres niet alleen kwalificeerde als ondernemer in de zin van de wet, maar tevens dat alle aan haar in rekening gebrachte btw als aftrekbare voorbelasting kan worden aangemerkt. De rechtbank overweegt dat in de brief van 29 mei 2013 slechts wordt vermeld dat eiseres als ondernemer wordt aangemerkt, hetgeen, zoals hiervoor is overwogen, terecht is. In deze brief is niet vermeld en aan deze brief kan ook niet het vertrouwen worden ontleend dat eiseres voor al haar activiteiten als ondernemer wordt aangemerkt. Evenmin is in deze brief te lezen dat eiseres aanspraak kan maken op aftrek van alle aan haar in rekening gebrachte voorbelasting. Zij had ook nog geen antwoord gekregen op haar brief van 5 maart 2013, zodat zij er ook om die reden niet van mocht uitgaan dat haar registratie als ondernemer volledig recht op aftrek van voorbelasting met zich mee zou brengen. Hieraan doet niet af dat aan eiseres op haar verzoek twee teruggaven zijn verleend, aangezien dergelijke verzoeken altijd zonder onderzoek worden ingewilligd en reeds daarom geen vertrouwen kunnen wekken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt daarom verworpen.

30. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

proceskosten

31. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.H. Hesselman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 12 november 2015

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.