Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3819, 15/00019

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3819, 15/00019

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
18 mei 2016
Datum publicatie
23 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:3819
Formele relaties
Zaaknummer
15/00019

Inhoudsindicatie

Terecht geen omzetbelasting begrepen in naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

Nummer 15/00019

uitspraakdatum: 18 mei 2016

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 december 2014, nummer LEE 14/1300, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft op 6 november 2013 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd van € 57,60 (€ 1,60 belasting en € 56,00 kosten).

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 19 februari 2014 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 16 december 2014 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A] , tot bijstand van belanghebbende, alsmede namens de heffingsambtenaar mr. [B] , advocaat te [C] , bijgestaan door mr. [D] .

1.7

De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft een pleitnota overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Aan belanghebbende is wegens het parkeren van zijn voertuig aan de Verlengde Visserstraat te Groningen, een openbare weg, een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.

2.2

In het bezwaarschrift van 6 december 2013 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar verzocht om een factuur uit te reiken als bedoeld in de artikelen 34c en volgende van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).

2.3

De gemachtigde van belanghebbende heeft op 24 januari 2014 een brief aan de heffingsambtenaar gezonden met daarin, voor zover van belang, de volgende tekst:

“Tot op heden mocht ik geen uitspraak ontvangen op het bezwaarschrift dat bij u is geregistreerd onder nummer bvb [000000] . Ik dring er op aan dat u op korte termijn uitspraak doet.”

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

Primair is in geschil of het hoger beroep van belanghebbende ontvankelijk is. Subsidiair is in geschil of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Meer subsidiair is in geschil of de heffingsambtenaar een dwangsom heeft verbeurd.

3.2

Belanghebbende stelt zich wat betreft de naheffingsaanslag op het standpunt dat de gemeente Groningen in concurrentie treedt met exploitanten van lokale parkeergarages en daarom omzetbelasting in rekening had moeten brengen. Er is sprake van verstoring van de mededinging van enige betekenis. De Verordening parkeerbelastingen 2013 van de Raad van de gemeente Groningen (hierna: de Verordening) is onverbindend, voor zover daarin ten onrechte geen rekening is gehouden met de verplichting uit hoofde van de Wet op de omzetbelasting 1968 om omzetbelasting in rekening te brengen. De gedeeltelijke onverbindendheid van de Verordening heeft gevolgen voor de naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op 24 januari 2014 in gebreke gesteld, zodat een dwangsom is verbeurd.

3.3

De heffingsambtenaar stelt zich primair op het standpunt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien belanghebbende slechts een gering belang bij de procedure heeft. Indien belanghebbende gelijk heeft, is slechts over de parkeerbelasting omzetbelasting verschuldigd, dus over € 1,60. Dit betekent dat belanghebbende een belang heeft van € 0,34. Dit belang rechtvaardigt niet dat tegen hoge maatschappelijke kosten een procedure wordt gevoerd. De heffingsambtenaar stelt zich subsidiair op het standpunt dat de gemeente Groningen niet als ondernemer voor de omzetbelasting is aan te merken. In dit verband dient een onderscheid te worden gemaakt tussen straatparkeren (waartoe de gemeente als overheid gelegenheid biedt) en slagboomparkeren (waartoe de gemeente als ondernemer gelegenheid biedt). Er is in de onderhavige zaak sprake van straatparkeren, zodat de gemeente niet is opgetreden als ondernemer maar als overheid. Tot slot stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat er geen ingebrekestelling is gestuurd. Er is dan ook geen dwangsom verschuldigd.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, dan wel tot een vermindering van de naheffingsaanslag, en tot toekenning van een dwangsom en een proceskostenvergoeding.

3.6

De heffingsambtenaar concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing