Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4205, 15/01212

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4205, 15/01212

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
31 mei 2016
Datum publicatie
10 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:4205
Formele relaties
Zaaknummer
15/01212

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting. Wijziging oldtimervrijstelling. Schending Europees recht?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/01212

uitspraakdatum: 31 mei 2016

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 augustus 2015, nummer AWB 14/4261, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft voor tijdvakken, gelegen tussen 30 maart 2005 en 28 december 2011, alsmede op 30 januari, 27 februari en 27 maart 2014 bedragen aan motorrijtuigenbelasting voldaan voor het motorrijtuig met het kenteken [YY-YY-00] .

1.2

Belanghebbende heeft tegen de betalingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 10 juni 2014, naar het Hof begrijpt, verklaard geen teruggaaf van belasting te verlenen voor zover het bezwaar betrekking heeft op tijdvakken die zijn gelegen vóór 29 december 2011, de op 30 januari 2014 betaalde belasting voor het tijdvak dat eindigt op 28 januari 2014 ambtshalve verminderd en het bezwaar afgewezen voor zover het betrekking heeft op de betalingen op 27 februari en 27 maart 2014.

1.3

Belanghebbende is tegen de uitspraak tijdig in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 11 augustus 2015 ten dele gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de tijdvakken die eindigen vóór 29 januari 2014, de bezwaren tegen de betalingen voor die tijdvakken niet-ontvankelijk verklaard, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en gelast dat de Inspecteur het betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoedt.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede [A] en [B] namens de Inspecteur.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is blijkens een inschrijving in het kentekenregister vanaf 30 maart 2005 houder van een motorrijtuig van het merk en type Mercedes Benz 190D met kenteken [YY-YY-00] (hierna: de auto). De datum van eerste toelating van de auto op de weg is 29 december 1986. De datum van de eerste tenaamstelling in het kentekenregister is 29 april 1994 zodat het eerste tijdvak van drie maanden waarvoor in 2014 voor de auto motorrijtuigenbelasting verschuldigd werd, aanving op 29 januari 2014. De auto rijdt op diesel.

2.2

De auto was op 31 december 2011 ten minste 25 jaar oud zodat belanghebbende, op grond van artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel b juncto het vierde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB) in de tekst zoals die in 2013 luidde, voor de auto vrijstelling van motorrijtuigenbelasting heeft genoten.

2.3

Belanghebbende heeft in december 2013 in verband met het houden van de auto een informatiebrief van de Belastingdienst ontvangen waarin is meegedeeld dat de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor oldtimers per 1 januari 2014 zal wijzigen en dat belanghebbende vanaf die datum weer motorijtuigenbelasting voor de auto zal moeten betalen.

2.4

Op 17 december 2013 heeft de Eerste Kamer van de Staten-Generaal ingestemd met een wijziging van de Wet MRB per 1 januari 2014 betreffende de vrijstelling voor oldtimers.

2.5

Het tarief van de motorrijtuigenbelasting bedraagt op 1 januari 2014 voor de auto € 304 per tijdvak van drie maanden. Omdat belanghebbende automatisch betaalt is op 27 februari 2014 en op 27 maart 2014 telkens een derde van dit bedrag ofwel € 101 voor het tijdvak van 29 januari 2014 tot en met 28 april 2014 van zijn rekening afgeschreven.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of belanghebbende voor de auto motorrijtuigenbelasting is verschuldigd. Belanghebbende heeft onder verwijzing naar een omvangrijke hoeveelheid Europeesrechtelijke jurisprudentie van het HvJ EU en het EHRM de juistheid van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur en de heffing van motorrijtuigenbelasting in het algemeen, bestreden. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende ermee ingestemd dat hetgeen in hoger beroep nog in geschil is, zich toespitst – samengevat – op de volgende vragen:

3.1.1

Kan het bezwaarschrift van belanghebbende, voor zover het is ingediend buiten de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet-ontvankelijk worden verklaard?

3.1.2

Is de Wet MRB in strijd met regelgeving van de EU of met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM)?

3.1.3

Is de Wet MRB dan wel het vervallen met ingang van 1 januari 2014 van de vrijstelling voor auto’s, jonger dan 40 jaar doch ouder dan 25 jaar, in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: artikel 1 EP)? Is de tariefstelling dan wel het overgangsrecht, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds auto’s die rijden op benzine en anderzijds auto’s die rijden op andere brandstoffen, in strijd met het gelijkheidsbeginsel? Is het vertrouwensbeginsel geschonden?

3.2

Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de overige vragen bevestigend. Hij stelt – samengevat en zakelijk weergegeven – dat een burger te allen tijde over de mogelijkheid moet beschikken om door een lidstaat ten onrechte geïnde bedragen terug te vorderen en dat het hanteren van termijnen in strijd is met Europese burgerrechten. Hij stelt voorts dat in Richtlijnen van de EU is bepaald aan welke eisen motorrijtuigen moeten voldoen om toegelaten te worden op de wegen van de lidstaten. De bevoegdheid tot het heffen van motorrijtuigenbelasting is in die Richtlijnen niet voorzien zodat die heffing naar zijn mening niet is toegestaan. De leeftijd van een auto is dan in het geheel niet van belang. Voor zover de heffing van motorrijtuigenbelasting wel is toegestaan is het vervallen van de vrijstelling in strijd met artikel 1 EP en met het vertrouwensbeginsel omdat hij, bij de aanschaf van de auto, erop mocht vertrouwen dat de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor auto’s van 25 jaar of ouder daarop van toepassing zou worden en ook daarna van toepassing zou blijven.

3.3

De Inspecteur stelt – eveneens samengevat en zakelijk weergegeven – dat de onderhavige vrijstellingen, naar de bedoeling van de wetgever, met ingang van 1 januari 2014 zijn komen te vervallen. Voor auto’s, ouder dan 25 jaar doch jonger dan 40 jaar, is een overgangsregeling in de Wet MRB opgenomen. Na het vervallen van de vrijstellingen wordt de belasting weer geheven op grond van de Wet MRB. De heffing van motorrijtuigenbelasting is in de EU niet geharmoniseerd en de door belanghebbende aangehaalde Richtlijnen belemmeren de heffing niet. De heffing van motorrijtuigenbelasting is niet in strijd met artikel 1 EP. Het vertrouwen dat aan een wet wordt ontleend, vervalt zodra de wet wordt gewijzigd.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur tot teruggaaf van de door hem betaalde belasting en tot toekenning van een vergoeding van de door hem geleden schade en het door hem betaalde griffierecht.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing