Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4834, 15/00613

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4834, 15/00613

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
14 juni 2016
Datum publicatie
1 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:4834
Formele relaties
Zaaknummer
15/00613

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Verkoop onroerende zaak. Inkomsten uit aanmerkelijk belang? Winstuitdeling? Dwangsom.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/00613

uitspraakdatum: 14 juni 2016

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 april 2015, nummer AWB 14/1344, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 631.666. Daarbij is een bedrag van € 34.055 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 28 januari 2014 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 2 april 2015 het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft bij brief van 11 maart 2016 nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2016 te Arnhem. Belanghebbende is vertegenwoordigd door mr. [A] en mr. [B] , beiden advocaat te [Z] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D] .

1.7.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende houdt via een stichting administratiekantoor alle aandelen in [E] BV.

2.2.

[E] BV heeft op 13 december 2007 de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 57 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), alsmede de daarin gevestigde horecaonderneming ‘restaurant [F] ’ (hierna: de onderneming), inclusief personeel, goodwill, inventaris en voorraad, gekocht van [G] voor een koopsom van € 850.000.

2.3.

[H] Makelaardij in onroerend goed BV heeft de onroerende zaak per 13 december 2007 gewaardeerd op € 585.000 met een huurwaarde van € 40.000 per jaar.

2.4.

Bij huurovereenkomst van 11 januari 2008 heeft belanghebbende de onroerende zaak verhuurd aan [I] BV i.o. De aanvangshuurprijs bedraagt €63.146,16 per jaar. Ten tijde van het tekenen van deze overeenkomst was belanghebbende (nog) niet de eigenaar van de onroerende zaak.

2.5.

[J] , middels [K] BV directeur van [L] BV, heeft in een brief van 8 februari 2010 aan de Inspecteur geschreven dat hij op 11, 18 en 21 januari 2008 met belanghebbende besprekingen heeft gevoerd. Volgens [J] kunnen deze gesprekken zijn gevoerd over zijn interesse in onder meer het restaurant [F] .

2.6.

[M] heeft op 22 januari 2008 [I] BV opgericht. [M] is bedrijfsleider van [N] BV. Van laatstgenoemde vennootschap worden alle aandelen gehouden door [E] BV.

2.7.

Op 30 januari 2008 is de op 13 december 2007 gesloten koopovereenkomst ontbonden en is een nieuwe koopovereenkomst gesloten waarbij [G] de onroerende zaak aan belanghebbende heeft verkocht voor € 550.000.

2.8.

Voorts heeft [G] op 30 januari 2008 de tot de onderneming behorende inventaris, voorraden, goodwill en handelsnaam ‘ [F] ’ aan [I] BV verkocht voor € 300.000.

2.9.

Bij koopovereenkomst van 20 februari 2008 heeft belanghebbende de onroerende zaak verkocht aan [L] BV voor € 1.060.000.

2.10.

Bij huurovereenkomst van 20 februari 2008 heeft [L] BV de onroerende zaak verhuurd aan [I] BV. De aanvangshuurprijs bedraagt € 70.000 per jaar.

2.11.

Eveneens op 20 februari 2008 heeft belanghebbende zich jegens [L] BV hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de nakoming van de verplichtingen tot betaling van de overeengekomen huurtermijnen door [I] BV.

2.12.

Bij notariële akte van 1 maart 2008 heeft [G] de onroerende zaak geleverd aan belanghebbende.

2.13.

Blijkens een notariële akte van 5 mei 2008 heeft [L] BV door contractsoverneming alle rechten en verplichtingen uit de koopovereenkomst van 20 februari 2008 overgedragen aan [O] BV, een vennootschap die kantoor houdt op hetzelfde adres als [L] BV. Bij deze notariële akte heeft belanghebbende de onroerende zaak geleverd aan [O] BV. Na verrekening van zakelijke lasten en kosten heeft belanghebbende een bedrag van € 1.061.041 ontvangen.

2.14.

Bij notariële akte van 6 augustus 2009 heeft [P] BV 180 gewone aandelen in het kapitaal van [I] BV voor € 1 overgedragen aan [E] BV.

2.15.

Blijkens een vaststellingsovereenkomst van 16 december 2009 heeft [I] BV per 15 augustus 2009 de onderneming verkocht aan [Q] BV voor € 1, en heeft [I] BV de onroerende zaak onderverhuurd aan [Q] BV.

2.16.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2008 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 120.625.

2.17.

De Inspecteur heeft in afwijking van de aangifte bij de aanslagregeling een resultaat uit overige werkzaamheden van € 511.041 in aanmerking genomen, te weten het verschil tussen de verkoopsom van de onroerende zaak van € 1.061.041 en de aankoopsom van € 550.000. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 631.666.

2.18.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende de onroerende zaak heeft gekocht met het oogmerk door wederverkoop een voordeel te behalen, dat het daarmee te behalen voordeel bij de aankoop redelijkerwijs voorzienbaar was en dat het door belanghebbende behaalde voordeel met de verkoop van de onroerende zaak derhalve terecht als resultaat uit overige werkzaamheden is aangemerkt.

2.19.

In hoger beroep is een schriftelijke verklaring van belanghebbende van 10 maart 2016 ingebracht. Daarin is onder meer het volgende verklaard:

“In 2007 was het de bedoeling dat ik [F] aan het [a-straat] 57 in [Z] , via mijn onderneming [N] BV, zou aankopen. De bedoeling was dat ik tevens de exploitatie van het restaurant zou overnemen. Via mijn BV. Op deze wijze werk ik ook als ik schepen aankoop. Dat is beter voor de financiering. Op een bepaald moment is er echter een splitsing gemaakt tussen het pand en het restaurant. Hierover ben ik destijds geadviseerd door mijn accountant en de notaris. Daarom is de koopovereenkomst met de BV ontbonden en heb ik er voor gekozen het pand privé aan te kopen. Het pand heb ik toen gekocht in 2008 voor een prijs die conform een taxatie was van [H] makelaars in [Z] . Het precieze bedrag weet ik niet meer. In ieder geval tussen de 5,5 en de 6 ton. Tevens is er goodwill betaald voor het restaurant. Ik geloof zo’n 3 ton door [I] BV. Deze BV was opgericht door [M] voor de exploitatie van het restaurant.

Ongeveer 1 à 2 weken na de aankoop van het pand kwam ik na een etentje in [F] , aan de bar in contact met [J] . Ik kende [J] toen nog niet. Hij stelde zich voor en liet meteen merken dat hij interesse had in het pand. Ik had het pand echter net aangekocht en was helemaal niet voornemens om het weer te verkopen. [M] wilde het restaurant gaan uitbaten met zijn broer. Dat leek mij een goed plan. Toen [J] echter aan mij duidelijk maakte dat hij fors meer voor het pand wilde betalen, ben ik toch gaan twijfelen. Wij hebben daarna nog enkele gesprekken gevoerd over de prijs. Toen bleek dat [J] bereid was iets meer dan 1 miljoen te betalen, heb ik het pand verkocht. Ik dacht, zo’n kans krijg ik nooit meer.

Ik kan mij herinneren dat aan de hoge verkoopprijs wel een hogere huur dan gebruikelijk was gekoppeld. Bovendien heb ik mij toen privé hoofdelijk aansprakelijk moeten stellen voor € 120.000. Dat wilde [J] . Dit bedrag heb ik ook moeten betalen omdat het huurcontract is afgekocht. De exploitatie van het restaurant is namelijk niet succesvol gebleken. Ook de lening die ik heb verstrekt aan [I] BV is nooit terugbetaald.”

2.20.

Verder heeft belanghebbende in hoger beroep een proces-verbaal ingebracht van een getuigenverhoor op 24 maart 2015 in de strafzaak tegen belanghebbende. [J] heeft als getuige vragen van de rechter-commissaris beantwoord. In dit proces-verbaal is onder meer het volgende geschreven:

“3. Hebt u ooit aan [G] meegedeeld dat u zijn pand wilde kopen?

Ja, dat moet haast wel. Het was algemeen bekend dat het een lievelingspand van mij was. Ik ben beroepsmatig bezig met vastgoed en de aankoop van dit pand was een wens van mij. Toen ik terugkwam van vakantie was ik stomverbaasd dat ik werd voorgesteld aan de nieuwe eigenaar.

4. Wanneer ontmoette U voor het eerst de heer [X] ?

Dat was op dat moment.

Belangstelling/onderhandelingen:

5. Baalde u van het gegeven dat het pand verkocht was aan iemand anders dan u?

Ja, nogal ja.

6. Hoorde U toen dat [X] alleen het pand gekocht had of ook de onderneming.

Beide.

7. Weet u wie het pand van [G] gekocht had ( [X] of een vennootschap van [X] )?

Op dat moment wist ik dat niet. Of ik nog weet wanneer ik in die periode met vakantie was? Ik ga al jarenlang in de carnavalsweek op vakantie. Dat is in de maand februari dus. Het was ook na die februari-vakantie dat ik hoorde dat het pand verkocht was aan [X] .

Onderhandelingen:

(…)

11. Hebt u tijdens (of na) de onderhandelingen nog mensen geraadpleegd?

Ik wist dat ik het pand te duur kocht, maar je maakt allemaal wel eens een fout. Dit was er een van, maar het was voor mij een lievelingspand. Op het moment van kopen zijn wel die huurafspraken geregeld. Het ging om een koopprijs van rond de 15 keer de huur. Dat is een behoorlijk hoge prijs. (…)

13. [X] heeft op een gegeven moment een prijs genoemd die erg hoog was. U hebt toen ook een huurprijs genoemd, die boven de markt lag. Is dat in hetzelfde gesprek gebeurd?

Ik denk het wel ja. Ik kan het nakijken in mijn stukken. Ik denk in elk geval in hetzelfde gesprek, dat moet haast wel. Dat zit aan elkaar vast.

14. Wat was de reden dat u een huurgarantie wilde van [X] ?

Die is vrij ver uitgewerkt in de stukken. Ik kan me nog een bedrag van 70.000 euro per jaar herinneren. Dat is hoog maar we zaten aan de eindperiode van de hausse in vastgoed. Die garantie wilden we denk ik omdat de transactie niet mogelijk was zonder een huurgarantie.”

2.21.

Eind 2015 heeft rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen belanghebbende. Belanghebbende is veroordeeld wegens het opzettelijk onjuist doen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2008. Daartegen is hoger beroep ingesteld.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of het voordeel ter zake van de verkoop van de onroerende zaak terecht als belastbaar inkomen in aanmerking is genomen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Ter zitting heeft de Inspecteur zijn stelling ingetrokken dat sprake is van een resultaat uit een werkzaamheid. Als reden heeft de Inspecteur aangevoerd dat als de onroerende zaak op 30 januari 2008 tot het werkzaamheidsvermogen zou gaan behoren, deze zaak op de werkzaamheidsbalans moet worden opgenomen tegen de waarde in het economische verkeer op dat tijdstip. Aangezien de waarde op dat tijdstip reeds nagenoeg gelijk zal zijn aan de nadien gerealiseerde verkoopprijs, is in feite geen resultaat uit een werkzaamheid gerealiseerd.

3.3.

Volgens de Inspecteur is sprake van inkomen uit aanmerkelijk belang, nu [E] BV op 30 januari 2008 belanghebbende als aandeelhouder heeft bevoordeeld. Redengevend daarvoor is dat per die datum de koopovereenkomst ter zake van de onroerende zaak was ontbonden, waarna belanghebbende de onroerende zaak kon aanschaffen voor een prijs van € 550.000, terwijl de waarde van de onroerende zaak op dat moment € 1.060.000 bedroeg. Dientengevolge is in wezen sprake geweest van een verkapte winstuitdeling door [E] BV aan belanghebbende, aldus de Inspecteur.

3.4.

Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Verder heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

3.5.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, tot vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 120.625, tot toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en tot toekenning van een dwangsom van € 1.260.

3.6.

De Inspecteur concludeert tot concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 120.625 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 475.000. Volgens de Inspecteur moeten belanghebbendes verzoeken om een schadevergoeding en een dwangsom worden afgewezen.

4 Overwegingen

5 Proceskosten

6 Beslissing