Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5201, 15/00894

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5201, 15/00894

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 juni 2016
Datum publicatie
1 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:5201
Formele relaties
Zaaknummer
15/00894

Inhoudsindicatie

Bezwaar tegen aanslag landinrichtingsrente is ongegrond.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

Nummer 15/00894

uitspraakdatum: 28 juni 2016

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juni 2015, nummer LEE 14/5098, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag landinrichtingsrente van € 180 opgelegd.

1.2

Bij uitspraak op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 juni 2015 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de Inspecteur.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is eigenaar van grond gelegen in de gemeente Emmen, met kadastrale aanduiding [000000] . Op deze grond rustte een erfdienstbaarheid (recht van overpad) ten gunste van de heer [B] , eigenaar van naastgelegen grond. Naar aanleiding van een geschil in de jaren 1982-1985 tussen belanghebbende en [B] over door deze laatste veroorzaakte schade heeft [B] geen gebruik meer gemaakt van het recht van overpad. [B] heeft vervolgens van Staatsbosbeheer een andere toegang tot zijn grond verkregen.

2.2

Het gebied waarin de grond van belanghebbende is gelegen, is naar de rechtstoestand op 1 april 2005 in de ruilverkaveling “Emmen Zuid” betrokken. Bij deze ruilverkaveling is het recht van overpad vervallen. In de op grond van artikel 211 van de destijds geldende Landinrichtingswet opgemaakte lijst der geldelijke regelingen (hierna: LGR) is hieraan een waarde van € 3.000 toegekend. De door belanghebbende als eigenaar van de betreffende grond te betalen landinrichtingsrente is daarbij vastgesteld op € 180 per jaar. De rechtbank Assen heeft bij beschikkingen van 25 september 2012 en 12 juni 2013 de LGR gesloten. Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de LGR.

2.3

De Inspecteur heeft met dagtekening 26 juni 2014 aan belanghebbende een aanslag landinrichtingsrente voor het jaar 2014 ten bedrage van € 180 opgelegd.

2.4

Bij brief met dagtekening 10 augustus 2014, ontvangen door de Inspecteur op 13 augustus 2014, heeft belanghebbende het volgende aan de Inspecteur geschreven:“MHHierbij stuur ik u bezwaarschrift van 1 december 2013 en 29-01-2014 over landinrichting. Wij hebben met herinrichting niets van doen gehad daar onze plaats vanaf 1980 geen boerderij meer is en dat land is verkocht aan [B] .Ik heb vorige over gebeld.”

2.5

De Inspecteur heeft voormelde brief aangemerkt als bezwaarschrift. Bij uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

2.6

Belanghebbende heeft op 3 december 2014 een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak op bezwaar. De Rechtbank heeft de ontvangst van het beroepschrift bij brief van 5 december 2014 bevestigd en aan deze zaak het kenmerk LEE 14/5098 toegekend. Bij brief van 30 december 2014 heeft de Rechtbank de ontvangst van het beroepschrift nogmaals bevestigd en hieraan een ander kenmerk, LEE 14/5565 LDNINR, toegekend. De Rechtbank heeft de dubbele registratie later gecorrigeerd. De procedure is voortgezet onder het kenmerk LEE 14/5098.

2.7

Tot de gedingstukken behoort een brief van belanghebbende aan de Rechtbank van 10 januari 2015 waarin wordt gereageerd op laatstgenoemde brief van de Rechtbank van 30 december 2014. Volgens deze brief doet belanghebbende de Rechtbank “alle stukken van belasting toekomen”. In deze brief verwijst belanghebbende naar een brief van 1 augustus 2014. Deze laatste brief is niet bijgevoegd.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarnaast is in geschil of de aanslag terecht is opgelegd.

3.2

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.3

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing