Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-07-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5906, 1401041
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-07-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5906, 1401041
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 juli 2016
- Datum publicatie
- 29 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:5906
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:921
- Zaaknummer
- 1401041
Inhoudsindicatie
BPM. Invoer gebruikte auto. Passende rentevergoeding. Matiging proceskosten. Vergoeding immateriële schade. Zeer gering financieel belang?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/01041
uitspraakdatum: 19 juli 2016
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 14 augustus 2014, nummer AWB 12/5918 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 24 februari 2012 op aangifte een bedrag van € 3.076 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar gegrond verklaard. De Inspecteur heeft de verschuldigde BPM nader bepaald op € 2.667. Aan belanghebbende is door de Inspecteur voorts een proceskostenvergoeding toegekend van € 54,50.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur vernietigd, de verschuldigde BPM verminderd tot € 2.543, de Inspecteur gelast aan belanghebbende een schadevergoeding wegens rentederving toe te kennen en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 379,50.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 16 juni 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] alsmede mr. [C] en [D] namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft vanuit een andere lidstaat van de Europese Unie een gebruikte personenauto, van het merk Chevrolet, type HHR 2.4 LT (hierna: de auto), naar Nederland overgebracht en deze doen registreren in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden kentekenregister. In verband hiermee heeft zij op 24 februari 2012 een bedrag van € 3.076 aan BPM op aangifte voldaan. Daarbij heeft belanghebbende op de voet van artikel 10, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) een vermindering in aanmerking genomen. De hoogte van deze belastingvermindering heeft belanghebbende berekend met inachtneming van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van de Wet in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, de zogenoemde 12%-regeling (tekst 2012).
De gemachtigde van belanghebbende heeft tegen deze voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is op 19 maart 2012 door de Inspecteur ontvangen. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2012, nr. 11/00785, ECLI:NL:HR:2012:BV7393, BNB 2012/147 heeft de Inspecteur het bezwaar bij uitspraak gegrond verklaard, de voldane BPM met een bedrag van € 409 verminderd en terugbetaald, en het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding gehonoreerd en daarbij een proceskostenvergoeding toegekend van € 54,50 ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De gemachtigde van belanghebbende, die werkt op basis van no cure no pay, verleent in duizenden BPM-zaken rechtsbijstand. In 2012 zijn zeer vele van de door de gemachtigde in die BPM-zaken ingediende bezwaarschriften op twee hoorzittingen door de Belastingdienst behandeld.
De Rechtbank heeft belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Zij heeft de door belanghebbende verschuldigde BPM verminderd tot € 2.543, de Inspecteur gelast aan belanghebbende een schadevergoeding wegens rentederving toe te kennen, de Inspecteur veroordeeld in vergoeding van de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 379,50 (€ 54,50 voor de bezwaarfase en € 325 voor de beroepsfase) en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 156 te vergoeden. Verder heeft de Rechtbank het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn, vanwege gering financieel belang afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
3 Het geschil en de standpunten van partijen
In geschil is de hoogte van de aan belanghebbende toe te kennen proceskostenvergoeding alsmede het antwoord op de vragen of, en zo ja tot welk bedrag, belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade in verband met een mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. Met betrekking tot de omvang van de aan belanghebbende toekomende rentevergoeding hebben partijen ter zitting van het Hof overeenstemming bereikt. Met betrekking tot de hoogte van de verschuldigde BPM bestaat er geen geschil tussen partijen.
Belanghebbende stelt recht te hebben op een integrale vergoeding van haar proceskosten ten bedrage van in totaal € 3.875 (ex btw). De Inspecteur bestrijdt zulks.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.