Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:596, 14/01045, 14/01046, 14/01047, 14/01048, 14/01049, 14/01050, 14/01051, 14/01052, 14/01053, 14/01054, 14/01055, 14/01056, 14/01057, 14/01058, 14/01059, 14/01060, 14/01061, 14/01062 en 14/01063
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:596, 14/01045, 14/01046, 14/01047, 14/01048, 14/01049, 14/01050, 14/01051, 14/01052, 14/01053, 14/01054, 14/01055, 14/01056, 14/01057, 14/01058, 14/01059, 14/01060, 14/01061, 14/01062 en 14/01063
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 februari 2016
- Datum publicatie
- 12 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:596
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1910
- Zaaknummer
- 14/01045, 14/01046, 14/01047, 14/01048, 14/01049, 14/01050, 14/01051, 14/01052, 14/01053, 14/01054, 14/01055, 14/01056, 14/01057, 14/01058, 14/01059, 14/01060, 14/01061, 14/01062 en 14/01063
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Verzwegen KB-lux-bankrekening. Op de zaak betrekking hebbende stukken. Prijsgeven standpunt inzake hoogte navorderingsaanslagen. Vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/01045 tot en met 14/01063
uitspraakdatum: 2 februari 2016
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erven [X] (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 september 2014, nummers AWB 14/133 tot en met AWB 14/151, in het geding tussen belanghebbenden en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan [X] te [Z] (overleden [in] 2007, hierna: erflater) zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd over de jaren 1990 tot en met 1998 en navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting over de jaren 1991 tot en met 1999. Tevens is aan erflater een aanslag IB/PVV opgelegd voor het jaar 2000. Gelijktijdig met het vaststellen van de belastingaanslagen zijn verhogingen dan wel boetes opgelegd en zijn bij beschikkingen heffingsrenten in rekening gebracht.
Op de bezwaarschriften van erflater heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen en de aanslag alsmede de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd, en tevens – omdat erflater inmiddels was overleden – de verhogingen en de boeten verminderd tot nihil. De Inspecteur heeft daarnaast wegens overschrijding van de redelijke termijn een vergoeding voor geleden immateriële schade toegekend van € 2.500.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 september 2014 ongegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Met dagtekening 17 september 2015 hebben belanghebbenden een pleitnota met bijlagen aan het Hof doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , als de gemachtigde van belanghebbenden (hierna: de gemachtigde), bijgestaan door [B] , alsmede [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] .
In de zaak met nummer 14/01054 heeft de Inspecteur bij brief met dagtekening 6 oktober 2015 nadere inlichtingen verstrekt. Bij brief met dagtekening 20 oktober 2015 heeft de gemachtigde van belanghebbenden op de verstrekte inlichtingen gereageerd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Erflater is [in] 1913 geboren en is gehuwd geweest met [E] (geboren [in] 1917 en overleden [in] 1992).
In 1994 hebben (ex-)medewerkers van de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: KB-Lux) documenten en microfiches van KB-Lux ontvreemd. Op 27 oktober 2000 zijn de gegevens welke betrekking hebben op de microfiches door de Belgische autoriteiten op basis van de Richtlijn 77/799/EEG in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling aan het (Nederlandse) Ministerie van Financiën verstrekt. Deze gegevens bestonden uit fotokopieën van afgedrukte microfiches, die afkomstig zijn uit de interne administratie van KB-Lux. De afdrukken bevatten gegevens van Nederlandse rekeninghouders bij KB-Lux. Op basis van deze gegevens is door de Belastingdienst en de FIOD-ECD een onderzoek ingesteld, het zogenoemde Rekeningenproject.
Door de Belastingdienst is ten name van “ [X/E] ” een renseignement van 17 februari 1994 ontvangen inzake een bij de KB-Lux aangehouden rekening met nummer [00000] met daarop een saldo per 31 januari 1994 van fl. 295.908,61.
De Inspecteur heeft erflater bij brief van 8 januari 2002 bericht dat hem uit onderzoek is gebleken dat erflater houder is of is geweest van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Hij heeft erflater gevraagd de gegevens en inlichtingen te verstrekken die in de bijlage “Verklaring Buitenlandse Bankrekeningen” worden gevraagd. De Inspecteur heeft erflater daarbij onder meer gewezen op de artikelen 47, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), artikel 49 van de AWR, artikel 25, zesde lid, onderdeel b, van de AWR en artikel 27e, onderdeel b, van de AWR, inzake de verplichting informatie te verstrekken en omkering van de bewijslast.
Erflater heeft op 11 januari 2002 de “Verklaring Buitenlandse Bankrekeningen” ingevuld en aan de Inspecteur teruggezonden.
Met dagtekening 31 december 2002 zijn aan erflater een navorderingsaanslag IB/PVV 1990 en een navorderingsaanslag VB 1991 met verhogingen opgelegd. Op 16 december 2002 heeft erflater bezwaar gemaakt tegen voormelde navorderingsaanslagen en verhogingen.
Vervolgens heeft erflater bij brief van 22 april 2003 gegevens en inlichtingen verstrekt over de buitenlandse bankrekening.
Tussen de Inspecteur en erflater is daarna geprobeerd om overeenstemming te bereiken over de na te vorderen IB/PVV over de periode 1990 tot en met 1998 en VB over de periode 1992 tot en met 1999. Dit overleg heeft niet geresulteerd in een compromis.
Met dagtekening 19 december 2003 is aan erflater de aanslag IB/PVV 2000 opgelegd. Hiertegen heeft erflater op 29 december 2003 bezwaar gemaakt.
Met dagtekening 31 december 2003 zijn aan erflater navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1995 en navorderingsaanslagen VB 1992 tot en met 1996 met boetes opgelegd. Hiertegen heeft erflater op 29 december 2003 bezwaar gemaakt.
Met dagtekening 29 januari 2004 en 28 januari 2004 zijn aan erflater navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 tot en met 1998 respectievelijk VB 1997 tot en met 1999 opgelegd. Hiertegen heeft erflater op 8 februari 2004 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 5 juni 2004 heeft erflater verzocht om de behandeling van de bezwaren aan te houden totdat uitspraak is gedaan in de zaak [F] versus de Belastingdienst. De Inspecteur heeft hiermee ingestemd.
[in] 2007 is erflater overleden.
In het kader van de afhandeling van het bezwaarschrift tegen de aangifte IB/PVV 1999 van erflater is door de gemachtigde (executeur testamentair en schoonzoon van erflater) “namens erven [X] ”, bij brief van 2 december 2008 aan de Inspecteur bericht over de stand van zaken.
Bij brief van 5 december 2008, gericht aan “Erven [X] ” informeert de Inspecteur de gemachtigde over de stand van zaken in de zaak [F] . In die brief is voor zover hier van belang vermeld:
“Uw bezwaarschrift(en) word(t)(en) aangehouden, één en ander in afwachting van de uitspraken in de nog altijd lopende procedures. (…). De behandelaar van het bezwaarschrift is (…). Heeft u over de inhoud van deze brief nog vragen, dan kunt u (…) of ondergetekende daarover zowel schriftelijk als telefonisch benaderen.”
Wederom namens de erven [X] schrijft de gemachtigde op 11 februari 2009 aan de Inspecteur een brief waarin onder andere wordt vermeld:
“U heeft in uw berekening de gevraagde correctie (verzoek herziening aanslag 1999, gedateerd 8 oktober 2003) toegepast en daarmee is het bezwaar gehonoreerd en afgedaan.
(…)
Een andere vreemde zaak is een verrekening van een bedrag van 152 €, zijnde een teruggave 2005 met een zogenaamde belastingschuld 1998. Als dit een vermeende schuld is waartegen bezwaar is gemaakt en welk bezwaar wordt aangehouden in afwachting van uitspraken in kader van het rekeningproject, lijkt het mij geen juiste handelwijze.”
Bij brief van 4 maart 2009 schrijft de Inspecteur met de aanhef “Erven [X] ” aan de gemachtigde onder meer:”
“Uit uw brief van 11 februari 2009 maak ik op dat u van mening bent dat wij het eens zijn over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 en de aanslag vermogensbelasting 2000 ten name van de heer [X] . Ik leid uit uw brief verder af dat ik het bezwaar tegen deze beide aanslagen verder af kan handelen en dat u het verzoek intrekt om mijn beslissing ten aanzien van deze twee bezwaarschriften aan te houden in afwachting van de beroepsprocedure die op basis van een protocol wordt gevoerd door [F] en de Belastingdienst. (…).
Het bovenstaande laat onverlet dat uw verzoek tot het aanhouden van de bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1990 t/m 1998 en 2000, evenals de bezwaarschriften tegen de aanslagen vermogensbelasting 1991 t/m 1999 in stand blijft.”
Bij brief van 10 maart 2009 aan de Inspecteur antwoordt de gemachtigde namens “de erven [X] ”, voor zover hier van belang, als volgt:
“Het zou prettig zijn als de bezwaarschriften IB-PV 1999 en VB 2000 door u kunnen worden afgehandeld. Mijn opmerking daarbij en naar aanleiding van uw brief, is dat deze zaken mijns inziens niet thuishoren in beroepsprocedures buitenlandse rekening, zoals door u genoemd in uw brief.”
Bij brief van 10 mei 2010 heeft de Inspecteur (namens deze: [G] ; hierna [G] ) aan erflater aangekondigd uitspraak op bezwaar te zullen doen omdat de Hoge Raad een arrest heeft gewezen in de zaak [F] versus de Belastingdienst. Daarin is onder meer de navolgende passage opgenomen:
“Binnen drie maanden stuur ik u een brief met de voorgenomen uitspraak op uw bezwaar, waarin een overzicht is opgenomen van de te betalen belasting, heffingsrente en boete.”
Bij brief van 11 mei 2010 heeft de Inspecteur de gemachtigde van de verzending van de brief van 10 mei 2010 op de hoogte gesteld. In reactie daarop heeft de gemachtigde op 12 mei 2010 het volgende aan de Inspecteur geschreven:
“Uw brief is gericht aan [X] . [X] is overleden [in] 2007. Belasting aangifte 2007 is nadien ingediend en afgerond evenals nog andere lopende zaken. Het successierecht is door uw dienst ten volle toegepast en vastgesteld. Administratie e.d. zijn voor belangrijk deel vernietigd na afronden van een en ander. Mijn verzoek geval [000001] te sluiten”
Op 19 mei 2010 heeft telefonisch overleg plaatsgevonden tussen de gemachtigde en de Inspecteur ( [G] ).
Naar aanleiding van dit telefoongesprek heeft de gemachtigde de onderstaande handgeschreven aantekening gemaakt op (de kopie van) zijn brief van 12 mei 2010:
“gebeld door belastingkantoor Utrecht.
alles accoord bevonden, dus afsluiten belastingzaken [X] zoals in brief voorgesteld.”
De Inspecteur heeft, in de persoon van [G] , op de in zijn bezit zijnde brief van de gemachtigde van 12 mei 2010, naar aanleiding van hetzelfde telefoongesprek van 19 mei 2010, handgeschreven aangetekend:
“19/5 gebeld [A]
Alles is betaald – Klopt DACAS
geen bezw/2003/2004”
Naar aanleiding van invorderingsmaatregelen van de Ontvanger met betrekking tot de in geschil zijnde (navorderings-)aanslagen heeft de gemachtigde bij brieven van 13 maart 2012 en 31 december 2012 de Ontvanger van de Belastingdienst (in persoon van [H] ) laten weten dat het dossier van [X] inmiddels is gesloten. Op beide brieven heeft de gemachtigde geen reactie ontvangen.
Bij brief van 17 mei 2013 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde geschreven dat hij nog openstaande bezwaarschriften inzake de (navorderings-)aanslagen IB/PVV 1990 tot en met 1998 en 2000 en de navorderingsaanslagen VB 1991 tot en met 1999 is tegengekomen en dat hij voornemens is om op deze bezwaren uitspraak te doen.
Bij brief van 5 juni 2013 heeft de gemachtigde – voor zover hier van belang – het volgende aan de Inspecteur geschreven:
“(…)
De belasting zaken onder nr. [000001] van de [X] , overleden [in] 2007 zijn al enige tijd geleden en wel op 19 mei 2010 in overleg met de belastingdienst ( [G] ) afgesloten. Dat is vervolgens 2 jaar goed gegaan.
Op 9 maart 2012 een anti verjaringsbericht t.a.v. 1990 en 1991.
Een teken dat het kennelijk niet op alle afdelingen bekend was dat 29455960 gesloten was. De vergissing telefonisch laten weten ( [H] ) gevolgd door een brief gedateerd 13 maart 2012 op verzoek van de heer [H] met details van de eerdere sluiting van betreffende zaken.
Verder geen reactie maar wel 10 december 2012 het bezorgen van een “exploot.”
Nogmaals de moeite gedaan om per brief gedateerd 31 december 2012 op de vergissing van de dienst te wijzen.
Daar verdere reactie van de kant van de belastingdienst is uitgebleven mocht ik aannemen dat het nu in de organisatie vakkundig was vastgelegd.
Uw brief heeft derhalve bij mij de nodige verbazing opgewekt, temeer daar met name i.v.m. successie de laatste jaren nogal wat contact momenten zijn geweest met de dienst inzake [X] .
Wellicht nuttig om te weten is dat per 3 juni 2013 de tweede trance en laatste van de successie heeft plaatsgevonden.
Hiermede meen ik dat ik mijn taak als executeur testamentair van [X] in fiscale zin volledig te kunnen afsluiten.”
Bij uitspraken op bezwaar van 27 november 2013 en 8 januari 2014 heeft de Inspecteur de (navorderings-)aanslagen alsmede de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd. Vanwege het overlijden van erflater heeft de Inspecteur de verhogingen en de boeten verminderd tot nihil. Daarbij heeft de Inspecteur wegens overschrijding van de redelijke termijn een vergoeding voor geleden immateriële schade toegekend van € 2.500.
Tegen voormelde uitspraken op bezwaar zijn belanghebbenden in beroep gekomen bij de Rechtbank.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling ter zitting van de Rechtbank vermeldt, voor zover hier van belang:
“De gemachtigde van eisers verklaart (in antwoord op vragen van de rechter):
- (…)
- dat het in deze zaak niet gaat om de hoogte van de aanslagen, maar alleen om het vertrouwensbeginsel;
- (…)”
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 september 2014 ongegrond verklaard. Belanghebbenden hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, of belanghebbenden de hoogte van de (navorderings-)aanslagen IB/PVV 1990 tot en met 1998 en 2000 en VB 1991 tot en met 1999 nog in rechte kunnen bestrijden, of op grond van het vertrouwensbeginsel deze (navorderings-)aanslagen zijn komen te vervallen dan wel alsnog op die grond dienen te worden vernietigd. Verder is in geschil of [G] ten onrechte niet als getuige is gehoord en of het bedrag van de heffingsrente dient te worden gematigd.
Belanghebbenden beantwoorden de eerste vraag ontkennend en de overige vragen bevestigend.
De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegenovergestelde zin.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vernietiging van de (navorderings-)aanslagen, de beschikkingen heffingsrente, de verhogingen en de boetebeschikkingen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.