Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-09-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7591, 15/01447
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-09-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7591, 15/01447
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 september 2016
- Datum publicatie
- 23 september 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:7591
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:292, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/01447
Inhoudsindicatie
Inspecteur slaagt niet in bewijs van kleurverandering van zakelijke lening in later jaar.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer 15/01447
uitspraakdatum: 20 september 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 september 2015, nummer LEE 15/1424, in het geding tussen
[X] te [Z]
en de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.236 (hierna: de aanslag). Bij in het aanslagbiljet vervatte beschikking is heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 204.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in een geschrift vervatte uitspraken de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 september 2015 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, de beschikking inzake heffingsrente vernietigd en bepaald dat het verlies uit werk en woning wordt vastgesteld op een bedrag van € 114.764.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] .
De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is buiten algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw [D] (hierna: de echtgenote). Deze echtelieden wonen in een woning die eigendom is van de echtgenote.
Belanghebbende houdt alle certificaten van aandelen van Stichting [E] B.V. (hierna: de Stichting). De Stichting houdt alle aandelen in het kapitaal van [F] B.V. (hierna: [F] ).
[F] hield tot 1 juli 2005 50% van de aandelen in het kapitaal van [G] B.V. (hierna: [G] ), welke vennootschap alle aandelen hield in het kapitaal van [H] B.V. (hierna: [H] ). De laatste vennootschap hield alle aandelen in het kapitaal van [I] B.V. (hierna: [I] ). Het resterende belang in [G] werd gehouden door personen die, anders dan door middel van de participatie in [G] , niet aan belanghebbende gelieerd zijn.
Op 1 juli 2005 heeft [F] de resterende 50% van de aandelen in het kapitaal van [G] van de laatstbedoelde personen verkregen voor een koopsom van € 200.000. De ter voldoening van die koopsom benodigde gelden zijn verkregen van [J] (hierna: [J] ). [J] heeft die gelden rechtstreeks bancair overgemaakt naar de derdenrekening van de bij de hier bedoelde aandelenoverdracht betrokken notaris.
Belanghebbende heeft gesteld dat [J] het voornoemde bedrag aan hem heeft geleend en dat hij dat bedrag heeft doorgeleend aan [F] , ter voldoening door laatstbedoelde aan haar betalingsverplichting ter zake van de onder 2.4 genoemde verwerving van aandelen in [G] . Aan het tot de gedingstukken behorende verslag van het hoorgesprek van 4 februari 2015 tussen belanghebbende en de Inspecteur kan onder meer het volgende worden ontleend:
“[Belanghebbende] heeft uitleg gegeven over de achtergrond van de lening: hij is in 2002 een eigen bedrijf in de vorm van een B.V. begonnen met vader en zoon [K] . Vader en zoon [K] hadden 50% van de aandelen en [belanghebbende] had (via [ [F] ]) de andere 50%. De samenwerking bleek een drama te zijn. (…) Omdat er in het voorjaar van 2005 een nieuw project van 1,5 miljoen aankwam en hij dit project niet met vader en zoon [K] wilde uitvoeren heeft [ [F] ] de aandelen van vader en zoon [K] voor € 200.000 overgenomen. [ [F] ] had echter niet zoveel geld, daarom heeft [belanghebbende] dit geld van zijn oude baas, [ [J] ], geleend en dit direct doorgeleend aan [ [F] ]. [ [J] ] heeft dit geld rechtstreeks overgemaakt aan de notaris, zodat het geld bij het ondertekenen van de aandelenoverdracht aan vader en zoon [K] uitgekeerd kon worden. In 2005 is wel een leningsovereenkomst tussen [ [J] ] en [belanghebbende] opgemaakt en geregistreerd, maar niet tussen [belanghebbende] en [ [F] ]. In 2008 zijn de werk B.V.’s door een rechtszaak failliet gegaan. In [ [F] ] worden sindsdien geen activiteiten meer uitgevoerd. In 2009/2010 zijn [belanghebbende] en [ [F] ] van accountant veranderd. De oude accountant had, volgens de nieuwe accountant (…), de lening tussen [belanghebbende] en [ [F] ] niet goed in de boekhouding verwerkt. De nieuwe/huidige accountant (…) heeft hem op het ontbreken van een zakelijke leningsovereenkomst tussen [belanghebbende] en [ [F] ] gewezen. Hierop is er een leningsovereenkomst opgemaakt. [De Inspecteur] geeft aan dat deze overeenkomst, ondanks herhaaldelijk verzoek, nog niet in ons bezit is. (…)
De volgende afspraken zijn gemaakt:
[Belanghebbende] stuurt de leningsovereenkomst tussen [belanghebbende] en [ [F] ] per mail naar [de Inspecteur].
Tot de gedingstukken (bijlage 11 bij het verweerschrift in eerste aanleg) behoort een document met als titel “Geldleningsovereenkomst”, waarin het volgende is vervat:
“DE ONDERGETEKENDEN:
(…) [ [J] ] (…), hierna te noemen “schuldeiser”;
en
(…) [Belanghebbende] (…), hierna te noemen “schuldenaar”;
VERKLAREN:
dat de schuldenaar ter leen heeft ontvangen van de schuldeiser en dat derhalve de schuldenaar aan de schuldeiser schuldig is de som van:
€ 200.000,00 (…)
EN HEBBEN ZICH VERBONDEN TOT HET NAVOLGENDE:
1.
Over de verschuldigde hoofdsom dient door de schuldenaar een rente te worden voldaan van 5,5%.
2.
De hoofdsom, alsmede de verschuldigde rente van 5,5%, dient in zes gelijke maandelijkse termijnen door de schuldenaar aan de schuldeiser te worden afgelost op een door schuldeiser op te geven bankrekening.
3.
Opzegging van deze geldleningsovereenkomst dient schriftelijk te geschieden.
4.
Alle betalingen dienen te geschieden in handen en ten huize van de schuldeiser, zonder enig beroep op verrekening dan wel opschorting uit welken hoofde dan ook.
5.
De in artikel 2 van deze overeenkomst genoemde termijnen dienen te worden beschouwd als fatale termijn bedoeld in art. 6:83 sub a B W.
6.
De verbintenis om de hoofdsom en de rente te betalen is ondeelbaar.
7.
De hoofdsom, vermeerderd met de op dat moment vervallen rente zal terstond opeisbaar zijn indien
- de schuldenaar toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van de verplichtingen ingevolge deze overeenkomst en deze een redelijke termijn om alsnog tot nakoming over te gaan heeft laten verstrijken;
- wanneer de schuldenaar in staat van faillissement wordt verklaard, wordt toegelaten tot de WSNP, in surséance van betaling geraakt, of door beslaglegging, onder curatelestelling of anderszins de beschikkingsbevoegdheid over zijn vermogen of delen daarvan verliest, tenzij afdoende zekerheid wordt gesteld voor betaling van alle door de schuldenaar aan de schuldeiser verschuldigde sommen;
- bij overlijden/ontbinding van de schuldenaar;
- en voorst in het geval waarin de schuldenaar zich niet houdt aan het gestelde in deze overeenkomst.
8.
Tot zekerheid voor de nakoming van de betalingsverplichtingen vestigt schuldeiser middels deze overeenkomst een pandrecht op de aandelen [G] B.V. [bedoeld is: [G] ; Rechtbank] waarvan schuldenaar eigenaar is. Schuldenaar verklaart de onbezwaarde eigendom hiervan te hebben. Schuldeiser zal deze overeenkomst registreren bij de Dienst Registratie en Successie van de Belastingdienst. Voorts zullen partijen zonodig bespreken onder welke voorwaarden schuldeiser zal participeren in het aandelenkapitaal van voornoemde vennootschap.
9.
Tot zekerheid voor de nakoming van de betalingsverplichtingen vestigt schuldeiser middels deze overeenkomst een recht van hypotheek op (…) [de woning]. Schuldenaar zal zijn volledige medewerking verlenen aan de vestiging van dit hypotheekrecht. In dit verband zal de echtgenote van schuldenaar deze overeenkomst medeondertekenen, ten blijke van haar instemming dit hypotheekrecht te vestigen, alsmede de bereidheid haar volledige medewerking daaraan te verlenen.
Aldus in tweevoud opgemaakt en overeengekomen (…) op 30 juni 2005”
Het zojuist geciteerde document is ondertekend door [J] , belanghebbende en de echtgenote en met dagtekening 5 juli 2005 geregistreerd bij de Belastingdienst. De in dat document bedoelde rechten van pand en hypotheek zijn niet gevestigd.
De woning was met ingang van 2 mei 2007 bezwaard met een recht van hypotheek ten gunste van hypotheekhouder [L] B.V (hierna: [L] ). [J] is middellijk of onmiddellijk houder van 70% van de aandelen in laatstgenoemde vennootschap. Het hier bedoelde hypotheekrecht was gevestigd tot zekerheid van de algehele aflossing van een op 22 februari 2007 door [L] aan [G] verstrekte lening van € 400.000. Met hetzelfde doel is op 2 mei 2007 voorts – onder andere – door [F] een pandrecht op aandelen in [G] verstrekt aan [L] als pandhouder.
Na rangwisseling bij notariële akte van 14 april 2009 heeft [M] N.V. bij op dezelfde datum verleden notariële akte het eerste recht van hypotheek op de woning verkregen. [L] houdt sindsdien een recht van tweede hypotheek op de woning.
Tot de gedingstukken behoort als bijlage 15 bij het verweerschrift in eerste aanleg een document met als titel “Lening overeenkomst”, waarin belanghebbende en [F] verklaren te zijn overeengekomen dat [F] van belanghebbende, onder de in dat document genoemde voorwaarden, een bedrag van € 200.000 heeft geleend. Volgens het desbetreffende document verpandt [F] , tot zekerheid van de nakoming van haar betalingsverplichting al haar positieve bank- en kassaldo’s aan belanghebbende, alsmede alle vervoer- en transportmiddelen, een en ander voor zover in eigendom aan [F] toebehorend. Het desbetreffende document is door belanghebbende getekend. Volgens het desbetreffende document zijn de bedoelde partijen aldus overeengekomen op 1 juli 2005.
[G] en [H] zijn op 25 juni 2008 failliet verklaard. Door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel zijn [G] en [H] ontbonden op 30 augustus 2011.
Belanghebbende heeft in de aangifte in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 een verlies van € 176.000 ter zake van de beweerdelijk door hem aan [F] verstrekte lening in mindering gebracht op het belastbare inkomen uit werk en woning. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag dat verlies niet in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft de lening noch enig resultaat ter zake daarvan verantwoord in aangiften over jaren voorafgaand aan het jaar 2010.
Belanghebbende bepleit de aftrek van het voornoemde bedrag van € 176.000 ten laste van het belastbare inkomen uit werk en woning, behoudens een rentebedrag van € 2.000. Die laatstgenoemde correctie (rentespread) is, naar belanghebbende stelt, de resultante van enerzijds een zakelijke vergoeding voor het door belanghebbende aan [F] uitgeleende bedrag van € 200.000 en de rente die belanghebbende ter zake van de inlening van dat bedrag verschuldigd is aan [J] .
Uit de aangifte van [F] voor de heffing van vennootschapsbelasting voor het jaar 2005 blijkt dat aan het einde van dat jaar de boekwaarde van alle vervoermiddelen € 28.235 en van de banktegoeden en kassaldo € 133 bedraagt.
Het door [G] voor het jaar 2006 aangegeven saldo fiscale winstberekening bedroeg € 439.639 negatief. Het aangegeven ondernemingsvermogen bedroeg ultimo 2003-2006
respectievelijk € 21.825 positief en € 66.451, € 90 en € 462.706 negatief.
Het door [F] aangegeven saldo fiscale winstberekening voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2006 bedroeg € 432.118 negatief. Het aangegeven ondernemingsvermogen bedroeg:
- ultimo 2004 € 50.667 -/-
- ultimo 2005 € 43.939 -/-
- ultimo 2006 € 476.057 -/-
- ultimo 2007 € 460.683 -/-
- ultimo 2008 € 313.083 -/-
- ultimo 2009 € 328.306 -/-
- ultimo 2010 € 344.662 -/-.
De rechtbank heeft het verlies uit werk en woning, met inachtneming van een rentecorrectie van € 2.000 (zie onderdeel 2.13 hiervoor), overeenkomstig het standpunt van belanghebbende vastgesteld op € 114.764.
De Inspecteur heeft zijn aanvankelijk ingenomen stelling dat de geldverstrekking door belanghebbende aan [F] fiscaalrechtelijk als een storting van eigen vermogen moet worden geduid, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig in zijn pleitnota ingetrokken.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Partijen houden uiteindelijk in hoger beroep nog de navolgende vragen verdeeld:
- heeft de lening van belanghebbende aan [F] een zakelijk karakter ten tijde van het verstrekken daarvan in 2005, en
- is de lening op 22 februari 2007 van “kleur verschoten”, dat wil zeggen onzakelijk geworden.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting. Partijen verschillen niet van mening over de juistheid van de cijfermatige uitwerking van de wederzijdse standpunten.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.