Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-10-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8058, 16/00119
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-10-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8058, 16/00119
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 oktober 2016
- Datum publicatie
- 14 oktober 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:8058
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:201, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1336, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 16/00119
Inhoudsindicatie
Gemeentelijke heffingen. Aanmaningskosten. Dwangsomregeling van toepassing?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00119
uitspraakdatum: 4 oktober 2016
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 januari 2016, nummer AWB 15/254, in het geding tussen belanghebbende en
de invorderingsambtenaar van de gemeente Arnhem (hierna: de invorderingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een aanmaning verstuurd ter zake van het niet tijdig betalen van de gemeentelijke heffingen 2014 van € 794,04 waarbij € 15 aan kosten van de aanmaning in rekening is gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de kosten van de aanmaning bezwaar gemaakt.
Belanghebbende is op 15 januari 2015 in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland
(hierna: de Rechtbank) tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar.
De invorderingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 januari 2015 het
bezwaar afgewezen.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 21 januari 2016 zowel het beroep tegen het niet
tijdig nemen van een besluit op het bezwaar als het beroep tegen de kosten van de aanmaning ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2016 te Arnhem. Belanghebbende is verschenen, tot bijstand vergezeld van [A] . Namens de invorderingsambtenaar is verschenen [B] .
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 28 februari 2014 aanslagen afvalstoffenheffing, onroerende-zaakbelasting en rioolrecht opgelegd ten bedrage van in totaal € 794,04. Hierbij is vermeld dat overeenkomstig de machtiging het totaal bedrag automatisch zal worden afgeschreven in acht gelijke termijnen op of omstreeks de 27e van iedere maand. Als laatste vervaldag is 27 oktober 2014 vermeld.
Belanghebbende heeft op 25 maart 2014 tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. Bij brief van 27 maart 2014 heeft de heffingsambtenaar de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. In de ontvangstbevestiging is, voor zover van belang, vermeld:
“Uw bezwaar gaf mij vooralsnog geen aanleiding om u uitstel van betaling te verlenen. U wordt dan ook verzocht het bedrag van 794,04 euro te betalen vóór de vervaldag 27 oktober 2014. Als u gebruik maakt van de regeling voor automatische incasso wordt automatisch het juiste bedrag van uw rekening afgeschreven.”
Op 27 maart 2014 en 28 april 2014 zijn door automatische incasso bedragen van respectievelijk € 99,26 en € 113,43 betaald. Deze bedragen zijn door belanghebbende op respectievelijk 7 april 2014 en 1 mei 2014 gestorneerd.
De invorderingsambtenaar heeft bij brief van 6 mei 2014, voor zover van belang, het volgende meegedeeld:
“Ondanks de door u verleende machtiging tot automatische incasso van de gemeentelijke heffingen is het tweemaal niet mogelijk geweest om het door u verschuldigde termijnbedrag over het belastingjaar 2014 automatisch van uw bank- of girorekening af te schrijven. Afschrijving vindt normaal gesproken plaats in 8 termijnen.
Als gevolg van het bovenstaande ben ik genoodzaakt om deze automatische incasso met onmiddellijke ingang te beëindigen. Ter voorkoming van verdere kostenverhogende maatregelen verzoek ik u het nog openstaande bedrag van € 794,04 binnen 10 dagen na dagtekening van deze brief over te maken op (…).”
De invorderingsambtenaar heeft met dagtekening 24 september 2014 een aanmaning aan belanghebbende verzonden voor het bedrag van € 794,04 en tegelijkertijd kosten van de aanmaning ten bedrage van € 15 in rekening gebracht. Als vervaldag is 31 maart 2014 vermeld.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 27 september 2014 bezwaar gemaakt tegen de kosten van de aanmaning van € 15 omdat de aanslagen een laatste vervaldag van 27 oktober 2014 vermelden.
Belanghebbende heeft op 29 september 2014 € 794,04 betaald.
Bij brief van 30 september 2014 heeft de invorderingsambtenaar de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en om een machtiging gevraagd.
De in 2.8 vermelde machtiging is uiterlijk op 8 oktober 2014 door de invorderingsambtenaar ontvangen, zij het dat de machtiging toen in het verkeerde dossier is opgeborgen.
Belanghebbende heeft de invorderingsambtenaar bij brief van 16 november 2014 in gebreke gesteld en daarbij aangegeven dat indien niet binnen twee weken uitspraak op bezwaar wordt gedaan een dwangsom verschuldigd wordt.
De invorderingsambtenaar heeft bij brief van 19 november 2014 aan belanghebbende geschreven:
“Op 30 september hebben wij u verzocht een machtiging op te sturen. (…). Omdat er geen machtiging is ontvangen kon het bezwaar, zoals in de brief van 30 september 2014 is meegedeeld, niet in behandeling worden genomen.”
Belanghebbende is op 15 januari 2015 in beroep gekomen bij de Rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar.
De invorderingsambtenaar heef bij uitspraak op bezwaar van 28 januari 2015 het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat er nog een procesbelang resteert bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar, dat belanghebbende geen beroep kan doen op een dwangsom en dat de kosten van de aanmaning terecht in rekening zijn gebracht.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht en of belanghebbende in aanmerking komt voor een dwangsom en een proceskostenvergoeding. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de andere vragen bevestigend. De invorderingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de beschikking aanmaningskosten en toekenning van een dwangsom en een proceskostenvergoeding.
De invorderingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.