Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-11-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8881, 15/01574 t/m 15/01585
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-11-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8881, 15/01574 t/m 15/01585
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 8 november 2016
- Datum publicatie
- 18 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:8881
- Formele relaties
- Einduitspraak: ECLI:NL:GHARL:2016:9586
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1330, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/01574 t/m 15/01585
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Verwijzingsprocedure HR 18 december 2015, nr. 15/00040. Verplichting ex art. 47 AWR inlichtingen te verstrekken? Feitelijke leiding in Nederland?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 15/01574 t/m 15/01585
uitspraakdatum: 8 november 2016
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 maart 2014, nummers AWB 13/1723 t/m 13/1734, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] NV (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn informatiebeschikkingen afgegeven die betrekking hebben op de vennootschapsbelasting voor de jaren 1999 tot en met 2010 (hierna: de beschikkingen).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 14 maart 2014 gegrond verklaard en de beschikkingen vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het gerechtshof). Bij uitspraak van 28 november 2014 heeft het gerechtshof het hoger beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 18 december 2015, nr. 15/00040, heeft de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof vernietigd en het geding naar dit Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest (hierna: het verwijzingsarrest).
Zowel de Inspecteur als belanghebbende hebben een conclusie na verwijzing ingediend. De Inspecteur heeft op 10 augustus 2016 een nader stuk ingediend. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Hoge Raad ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigden van belanghebbende, prof. mr. dr. [A] en mr. [B] , alsmede namens de Inspecteur mr. [C] en drs. [D] .
Belanghebbende heeft op 23 augustus 2016 het Hof en de wederpartij een pleitnota doen toekomen. Deze pleitnota wordt met instemming van de wederpartij geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is een [in] 1991 naar het recht van Curaçao opgerichte naamloze vennootschap. Zij is een beleggingsvennootschap.
Op 24 november 1999 heeft [E] (hierna: [E] ) ten titel van koop 85 percent van de aandelen in belanghebbende verworven. De resterende 15 percent van de aandelen is in handen van de kinderen van [E] . [E] woont sinds 1994 in België.
[E] , die voorheen een beveiligingsbedrijf had, wordt vanaf de jaren tachtig tot heden bijgestaan door de heer [F] van het in Nederland gevestigde advieskantoor [G] Belastingadviseurs (later opgegaan in [H] ; hierna: de adviseur).
Belanghebbende heeft vanaf 1999 in Curaçao gevestigde rechtspersonen als statutaire bestuurders gehad en wel:
[I] NV : 1999 tot 7 april 2005
[J] NV : 7 april 2005 tot 17 februari 2010
[K] NV : vanaf 17 februari 2010
Belanghebbende heeft vermogen belegd door tussenkomst van [L] BV te [M] (hierna: [L] ). De Inspecteur heeft naar aanleiding van een FIOD-onderzoek bij [L] de beschikking gekregen over de volgende bescheiden:
1. Een opdrachtformulier (van belanghebbende) voor het openen van een rekening/effectendepot bij de [a-bank] te Kopenhagen uit 2002 met daarop handgeschreven de naam van de heer [E] en een Belgisch telefoonnummer;
2. een ingevuld risicoprofiel van 14 mei 2002 ondertekend door [I] NV;
3. een brief van [I] NV aan [L] van 31 mei 2002;
4. een door [I] NV ondertekende verklaring van 24 mei 2002 van belanghebbende, dat [E] toegang mag hebben tot de digitale omgeving voor de rekening van belanghebbende en een blad met daarop vermeld het adres van [E] en “Gerne das Internetpas zu diese Adres schicken”;
5. een overzicht van de ontwikkeling van het vermogen van belanghebbende over 2005, gericht aan de adviseur;
6. een emailbericht van 3 juli 2006 van [N] ( [L] ) aan [O] ( [L] ), waarin is vermeld dat de adviseur heeft gevraagd om een kopie van de vermogensbeheerovereenkomst tussen belanghebbende en [L] ;
7. een brief van 18 juli 2006 van [O] aan de adviseur en een email van 21 juli 2006 van [O] aan [N] over het overbrengen van vermogen van belanghebbende naar Stichting [P] (hierna: [P] ) en waarin onder meer wordt geschreven:
“Zoals je weet had ik dat verhaal van [X] in connectie met [J] en [G] accountants aan de hand. Ik ben daarvoor op 20 juli op het kantoor van [G] accountants geweest bij de heer [Q] en de heer [E] van [X] . Het gesprek liep positief en de intentie is er om met de belegging bij [L] te blijven. Echter de portefeuille zal naar een andere fiscale constructie toe moeten. (...) Dan speelt er nog iets extra’s en dat is het probleem waar jij ook al tegen aan gelopen bent en dat is dat ze het allerliefste vermogensbeheer vanuit Zwitserland hebben zodat die link met Nederland weg is. (…). De heer [E] telefoneert niet graag over zijn portefeuille en hij heeft toestemming gegeven de formulieren naar [G] accountants te versturen.”;
8. een emailbericht van 2 november 2006 van de adviseur aan [R] ( [L] ) en een email van 9 november 2006 van [R] aan [S] ( [L] ) over een afspraak met [E] op vrijdag 10 november 2006 te Sittard, namelijk:
“Ik heb afspraken gemaakt met en voor cliënten: (...) [E] , vrijdag 10 november 2006, 11.00 uur, kantoor [G] Sittard; (...). Ik ga er van uit dat u (en de heer [S] ) en een vertegenwoordiger van [a-bank] Zürich bij de bespreking aanwezig zullen zijn. (...)”;
9. een brief van 17 november 2006 van [L] aan het formele bestuur van belanghebbende over het openen van een nieuwe rekening op naam van een buitenlandse entiteit bij de [a-bank] te Kopenhagen;
10. een emailbericht van 16 januari 2007 van [T] ( [a-bank] Schweiz) aan [S] over de opening van rekeningen op naam van [E] en van [P] ;
11. een telefoonnotitie van 13 februari 2007 gemaakt door een medewerker van [L] , waarin is vermeld dat de adviseur heeft aangegeven voorlopig in de huidige vorm door te willen gaan;
12. een brief van 22 maart 2007 van [a-bank] Kopenhagen aan [L] , waarin gesproken wordt over het overzetten van het portfolio van belanghebbende naar [a-bank] Schweiz;
13. een “Authority to transfer” van belanghebbende gericht aan [a-bank] Kopenhagen om het portfolio in Denemarken te sluiten en over te dragen aan [P] bij [a-bank] Schweiz, ondertekend op 2 maart 2007 door [J] NV.
De Inspecteur heeft zich naar aanleiding van de inhoud van deze bescheiden op het standpunt gesteld dat belanghebbende mogelijk belastingplichtig is in Nederland. De Inspecteur heeft bij brief van 21 december 2010 op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van belanghebbende overlegging van de administratie van de jaren 2005 tot en met 2009 gevorderd en aan haar voor de jaren 2005 tot en met 2009 aangiftebiljetten vennootschapsbelasting uitgereikt. Bij brief van 26 juli 2011 heeft de Inspecteur zijn verzoek herhaald.
De Inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 31 december 2011 navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting over de jaren 1999 en 2006, alsmede een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2008 opgelegd. In een brief van 21 december 2011 geeft de Inspecteur een toelichting op deze aanslagen. Tevens stelt hij belanghebbende voor de laatste maal in de gelegenheid de administratie vanaf het jaar 1999 te overleggen. Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.
De Inspecteur heeft bij brief van 16 mei 2012 belanghebbende nogmaals verzocht haar administratie en andere gegevens over te leggen. Belanghebbende heeft bij brief van 22 mei 2012 de Inspecteur meegedeeld de aangiften niet te zullen indienen, maar heeft wel de jaarrekeningen van de jaren 2005 tot en met 2009 overgelegd, waaruit – voor zover van belang – de volgende cijfers van de bezittingen van belanghebbende blijken:
Balans 2005 |
Activa |
31-dec-05 |
31-dec-04 |
|
Vermogen bij [b-bank] |
1.451.389 |
1.547.851 |
||
Vermogen bij [a-bank] |
3.122.681 |
3.105.661 |
||
Leningen u/g |
2.023.093 |
2.023.093 |
||
Rekening-courant [E] |
1.782.210 |
1.498.518 |
||
Overlopende activa |
979 |
14.190 |
||
Balans 2006 |
Activa |
31-dec-06 |
31-dec-05 |
|
Vermogen bij [b-bank] |
1.430.765 |
1.451.389 |
||
Vermogen bij [a-bank] |
2.903.119 |
3.122.681 |
||
Leningen u/g |
2.023.093 |
2.023.093 |
||
Rekening-courant [E] |
0 |
1.782.210 |
||
Overlopende activa |
979 |
979 |
||
Balans 2007 |
Activa |
31-dec-07 |
31-dec-06 |
|
Vermogen bij [b-bank] |
644.656,21 |
1.430.765 |
||
Vermogen bij [a-bank] |
- |
2.903.119 |
||
Vorderingen en leningen u g |
2.023.093 |
2.023.093 |
||
Rekening-courant [U] |
209.092 |
|||
Vorderingen en overlopende activa |
- |
979 |
||
Balans 2008 |
Activa |
31-dec-08 |
31-dec-07 |
|
Leningen u/g |
2.023.093 |
2.023.093 |
||
Effecten |
702.191 |
558.191 |
||
Rekening-courant [U] |
209.092 |
209.092 |
||
Vorderingen en overlopende activa |
24.778 |
21.850 |
||
Liquide middelen |
51.295 |
64.615 |
||
Balans 2009 |
Activa |
31-dec-09 |
31-dec-08 |
|
Vaste activa |
||||
Leningen u/g |
2.023.093 |
2.023.093 |
||
Vlottende activa |
||||
Effecten |
562.220 |
702.191 |
||
Rekening-courant |
209.092 |
209.092 |
||
Vorderingen en overlopende activa |
16.423 |
24.778 |
||
Liquide middelen |
264.535 |
51.295 |
Belanghebbende heeft in de jaren 2002 tot een deel van 2007 steeds minder dan de helft van het vermogen via [L] belegd.
De Inspecteur heeft bij brief van 24 juli 2012 van belanghebbende (nogmaals) gevorderd binnen vier weken na dagtekening van die brief onder meer de volledige administratie vanaf 1999 over te leggen en daarbij aangekondigd dat, indien niet of niet tijdig aan dat verzoek wordt voldaan, informatiebeschikkingen zullen worden vastgesteld. De Inspecteur heeft hierbij gedetailleerd beschreven wat onder de administratie dient te worden verstaan. Onder de administratie dienen volgens de Inspecteur (samengevat) niet alleen de financiële vastleggingen te worden begrepen, maar ook alle correspondentie en overige vastleggingen. In deze brief heeft de Inspecteur daarnaast een aantal concrete vragen gesteld over de jaarrekeningen 2005 tot en met 2009. Het gaat om vragen over: twee leningen aan [E] , een in het jaar 2004 gedane dividenduitkering, een in het jaar 2006 gedane terugbetaling van kapitaal, kosten van een bankgarantie en advieskosten en een vordering op mevrouw [U] . De administratie is niet verstrekt en de gestelde vragen zijn niet beantwoord. Met dagtekening 31 oktober 2012 heeft de Inspecteur de beschikkingen gegeven.
De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest, voor zover van belang, het volgende geoordeeld:
“2.4.2. Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld. Voor het antwoord op de vraag of voor belanghebbende op grond van artikel 47 AWR een verplichting bestaat om aan de inspecteur desgevraagd gegevens en inlichtingen te verstrekken en/of boeken, bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, is voldoende dat de inspecteur zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens, inlichtingen, boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers van belang kunnen zijn om opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is (vgl. het arrest BNB 2003/268).
Het Hof heeft bij zijn beoordeling van het geschil in onderdeel 4.2 van zijn uitspraak terecht als uitgangspunt genomen het arrest BNB 2003/268. Evenwel heeft het Hof in onderdeel 4.5, na te hebben geoordeeld dat op zijn minst twijfels bestaan over het antwoord op de vraag of de werkelijke leiding van belanghebbende bij het statutaire bestuur berustte, overwogen dat het erom gaat dat de Inspecteur een begin van bewijs levert op grond waarvan een vermoeden bestaat dat de werkelijke leiding in Nederland ligt. Vervolgens heeft het in onderdeel 4.6 van zijn uitspraak geoordeeld dat het in de stukken van het geding waarop de Inspecteur zich beroept ter staving van zijn vermoeden nog geen begin van bewijs heeft gezien dat de feitelijke leiding mogelijk aanwezig is in Nederland.
Hetgeen het Hof in onderdeel 4.5 van zijn uitspraak heeft overwogen strookt niet met het in onderdeel 4.2 ervan verwoorde uitgangspunt, aangezien het in dat onderdeel 4.5 overwogene een verdergaande eis aan het door de Inspecteur te leveren bewijs behelst dan uit het in onderdeel 4.2 neergelegde uitgangspunt voortvloeit. Doordat onderdeel 4.5 van zijn uitspraak in dit opzicht niet overeenstemt met onderdeel 4.2 ervan kan uit ’s Hofs uitspraak niet worden opgemaakt of het Hof een juiste rechtsopvatting ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel in onderdeel 4.6 van zijn uitspraak. In het bijzonder kan uit ’s Hofs uitspraak niet worden opgemaakt wat het Hof van de Inspecteur heeft verlangd voor het voeden van de veronderstelling dat belanghebbende belastingplichtig is in Nederland. Derhalve heeft het Hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Het middel slaagt in zoverre.
Het Hof heeft zijn oordeel in onderdeel 4.6 van zijn uitspraak mede doen steunen op de overweging dat het enkele feit dat [E] enkele besprekingen heeft gehad in Nederland op het kantoor van de adviseur, welke besprekingen primair waren gericht op het opzetten van een nieuwe structuur, onvoldoende is voor het vermoeden dat volgens de Inspecteur ontleend kan worden aan de hem ter beschikking staande stukken (opgesomd in onderdeel 2.5 van de uitspraak van het Hof). De inhoud van de door de Inspecteur overgelegde stukken in aanmerking genomen is niet begrijpelijk dat het (door belanghebbende niet betwiste) feit dat [E] enkele besprekingen heeft gehad in Nederland op het kantoor van de adviseur, onvoldoende is om aan te nemen dat de Inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem ter inzage gevraagde bescheiden van belang kunnen zijn om opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is. Gelet op de inhoud van de door de Inspecteur overgelegde stukken is immers niet uit te sluiten dat [E] op het kantoor van de adviseur besprekingen in Nederland heeft gevoerd tijdens welke besluiten zijn genomen die kunnen worden beschouwd als feitelijk leiding geven aan belanghebbende door [E] en/of de adviseur, en dat de door de Inspecteur ter inzage gevraagde bescheiden over dit een en ander informatie kunnen verschaffen. In dit verband is van belang dat de Inspecteur onder meer heeft gewezen op:
(i) een e-mail van 21 juli 2006 van een medewerker van [L] ( [L] B.V.) aan een andere medewerker van [L] :
“Zoals je weet had ik dat verhaal van [X] in connectie met [J] en [G] accountants aan de hand. Ik ben daarvoor op 20 juli op het kantoor van [G] accountants geweest bij … en de heer [E] van [X] . Het gesprek liep positief en de intentie is er om met de belegging bij [L] te blijven. Echter de portefeuille zal naar een andere fiscale constructie toe moeten.(...)”; en
(ii) een e-mail van 2 november 2006 van de adviseur aan de heer [R] ( [L] ), waarin de adviseur schrijft:
“Ik heb afspraken gemaakt met en voor cliënten: (...) [E] , vrijdag 10 november 2006, kantoor [G] Sittard; (...). Ik ga er van uit dat u (en de heer [S] ) en een vertegenwoordiger van [a-bank] Zürich bij de bespreking aanwezig zullen zijn. (...)”
Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof een en ander heeft miskend, slaagt het eveneens.”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de beschikkingen terecht zijn vastgesteld. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van de beroepen. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.