Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10225, 13/00773 t/m 13/00800
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10225, 13/00773 t/m 13/00800
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 21 november 2017
- Datum publicatie
- 1 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:10225
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2013:CA2197, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 13/00773 t/m 13/00800
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Verzwegen Zwitsers vermogen. Uitnodiging zitting adres in Thailand. Niet-ontvankelijk incidenteel hoger beroep. Weigering nadere stukken inspecteur na beperkte heropening. Gerechtigd tot Zwitserse bankrekening. Schending informatieplicht. Omkering en verzwaring bewijslast. Redelijke schatting. Verlengde navorderingstermijn. Vernietiging boeten Vergoeding immateriële schade. Informatiebeschikking later jaar.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers 13/00773 tot en met 13/00800
uitspraakdatum: 21 november 2017
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (Thailand) (hierna: belanghebbende) en
het incidentele hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 4 juni 2013, nummers AWB 08/3421 tot en met 08/3432, 10/2410 tot en met 10/2420, 11/4141 tot en met 11/4144 en tegen de uitspraak van de Rechtbank van 4 juni 2013 met nummer AWB 12/3377 in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
alsmede de Minister voor rechtsbescherming.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1994 tot en met 2005 belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd met verhogingen/ boeten (hierna verder boeten), voor de jaren 1995 tot en met 2000 belastingaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) met boeten, voor de jaren 2000 tot en met 2005 belastingaanslagen in de premie Ziekenfonds zelfstandigen (hierna: Zfw) met – behalve voor het jaar 2004 – boeten en voor de jaren 2001 tot en met 2003 belastingaanslagen in de premie arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (hierna: WAZ) met boeten. Daarbij is telkens heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de belastingaanslagen, de boeten en de beschikkingen inzake de heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De Rechtbank heeft belanghebbende in de zaken met nummers AWB 08/3421 tot en met 08/3432, 10/2410 tot en met 10/2420, 11/4141 tot en met 11/4144 gedeeltelijk in het gelijk gesteld.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft dit incidentele appel schriftelijk beantwoord. Voorts zijn door partijen nadere stukken ingediend.
De Inspecteur heeft voorts ten name van belanghebbende een informatiebeschikking vastgesteld met betrekking tot de voor het jaar 2008 op te leggen aanslag IB/PVV 2008.
De Inspecteur heeft het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep met registratienummer AWB 12/3377 ongegrond verklaard en belanghebbende een termijn gesteld van zes weken om alsnog de in de informatiebeschikking gestelde vragen te beantwoorden en de daarin verzochte informatie te verstrekken.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.
Het eerste onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 8 september 2015 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede - namens de Inspecteur - mr. [B] , [C] en mr. [D] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan partijen verzonden.
Het Hof heeft vervolgens het vooronderzoek op voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend.
Het tweede onderzoek ter zitting, een zogenoemde regiezitting, heeft plaatsgehad op 19 april 2016 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: mr. [E] als de gemachtigde van belanghebbende alsmede mr. [F] , [C] en mr. [G] namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan partijen verzonden.
Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld te reageren op het arrest van het Hof van Justitie EU van 15 februari 2017, X, nr. C-317/15, ECLI:EU:C:2017:119. De Inspecteur heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Het derde onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 september 2017 te Arnhem. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het Hof niet verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen en gehoord: mr. [B] , [C] en mr. [F] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende is geboren [in] 1959 en heeft als roepnaam [X1] . Volgens de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: GBA) heeft belanghebbende ingeschreven gestaan op de volgende adressen:
- -
-
van 15 februari 1959 tot 13 november 1997, [a-straat] 17A te [H] ;
- -
-
van 13 november 1997 tot 30 november 2011, [b-straat] 39 te [I] ;
Nadien is hij vertrokken naar [c-street] [Z] Thailand.
De (toenmalige) partner van belanghebbende, [J] , is geboren [in] 1958 en heeft volgens de GBA op de volgende adressen ingeschreven gestaan:
- -
-
van 8 augustus 1958 tot 14 november 1997, [d-straat] 40 te [I] ;
- -
-
vanaf 14 november 1997, [b-straat] 39 te [I] .
Belanghebbende was in de in geding zijnde periode vennoot in de vennootschap onder firma, [K] v.o.f. (hierna: de vof). De vader van belanghebbende, [L] , is tot aan zijn overlijden [in] 2004 eveneens vennoot in de vof geweest. De vof was gevestigd in [H] en hield zich bezig met de detailhandel in naaimachines en naaimachinebenodigdheden. Nadien is belanghebbende de onderneming in de vorm van een bv gaan exploiteren.
De vader van belanghebbende heeft als roepnaam [L1] en is tot zijn overlijden gehuwd geweest met de moeder van belanghebbende, [M] . De voornaam van de moeder van belanghebbende is [M1] en haar roepnaam is [M2] . De vader en de moeder van belanghebbende woonden op het adres [a-straat] 17A te [H] . De moeder van belanghebbende is in 2015 overleden.
De Duitse autoriteiten hebben op 17 mei 2005 op basis van de Europese Richtlijn 77/799/EEG (hierna: de Richtlijn) in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen gegevens verstrekt aan de FIOD-ECD/Team Internationaal (hierna: FIOD). Verweerder heeft deze gegevens van de FIOD ontvangen. Deze gegevens bestaan onder meer uit:
- -
-
twee bladzijden met een samenvatting van gegevens waarop handgeschreven ‘ [X] [a-straat] 17A [H] ’ is vermeld. Deze gegevens staan vermeld op in totaal 45 regels, onderverdeeld in 7 kolommen. Boven deze kolommen is respectievelijk vermeld ‘FallNR’, ‘PagNum’, ‘OrdnerNr’, ‘Nachname’, ‘Vorname’, ‘AuslandkontoNr’ en ‘Betrag’. Onder ‘Nachname’ is op 7 regels ‘Null’ vermeld, op 36 regels [X] en op 2 regels ‘ [H] ’. Onder ‘Vorname’ is op 8 regels ‘Null’ vermeld, op 2 regels ‘ [X1] ’, op 3 regels ‘ [X1] ’, op 2 regels ‘ [X1] ’, op 2 regels ‘ [X1] ’, op 3 regels ‘ [L1] .’, op 3 regels ‘ [L1] ’, op 15 regels [L1] , op 2 regels ‘ [M1] .’, op 2 regels ‘ [M1] ’, op 2 regels ‘ [M1] ’ en op 1 regel ‘ [M1] ’. Onder ‘AuslandkontoNr’ is op alle regels ‘ [00000] ’ vermeld. Verder zijn op alle regels onder ‘Betrag’ bedragen ingevuld van minimaal 6.212,50 en maximaal 65.000;
- -
-
afschriften van stortingsbewijzen van de Deutsche Bank in Duitsland voor rekeningnummer [00001] bij de Deutsche Bank in Zürich, Zwitserland, waarbij is vermeld dat dit voor één van de klanten van de heer [N] is met de vermelding van rekeningnummer [00000] . Verder is daaraan op sommige stortingsbewijzen toegevoegd ‘ [X] ’, ‘ [L] ’, ‘ [L] , [H] , [a-straat] ’ of ‘ [X] , [I] , [d-straat] .’;
- -
-
een afschrift van een microfiche inzake een swiftbetaling van 11 februari 1992 van de Deutsche Bank (filiaal 311) aan de Deutsche Bank in Zwitserland van 33.000 DEM naar rekening [00000] , waarop de naam [N] staat vermeld;
- -
-
afschriften van microfiches van de rekening-courant van filiaal 100 waarbij geld wordt overgemaakt naar de Deutsche Bank in Zwitserland. Hierop is rekeningnummer [00000] of [00000] vermeld en ‘ [N] ’, ‘ [X] , [a-straat] 17A NL- [H] ’, ‘ [L] , [a-straat] , NL- [H] ’ of ‘ [O] ’, ‘ [M] , [a-straat] , NL- [H] ’, ‘ [X] , [a-straat] ’ of ‘ [M] , [O] -NL’;
- -
-
een samenvatting van gegevens (Seite 13) betreffende boekingen van [X] waarbij onder plaats ‘ [H] ’, ‘ [I] ’ of ‘?’ is vermeld en onder buitenlandse bank ‘DBS’. De data van deze boekingen liggen tussen 18 januari 1993 en 4 november 1996 en de bedragen luiden in DM.
Het totale bedrag dat op de renseignementen is vermeld is DM 471.644,13 (ƒ 528.241,43/€ 239.705,51). Het bedrag dat op renseignementen is vermeld waarop de naam van belanghebbende is vermeld is DM 92.400,25 (ƒ 103.488,28/€ 46.960,93), waarop de naam van de moeder van belanghebbende is vermeld is DM 50.906,88 (ƒ 57.015,71/ € 25.872,60) en waarop de naam van de vader van belanghebbende is vermeld is DM 145.482,50 (ƒ 162.940,40/€ 73.939,13). Voor een bedrag van DM 182.854,50 (ƒ 204.797,04/€ 92.932,85) is op de renseignementen niet de naam Koomen vermeld maar alleen rekeningnummer [00000] .
Bij brief van 16 mei 2006 heeft de Inspecteur belanghebbende onder meer het volgende geschreven:
‘De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die gerechtigd zijn (geweest) tot buitenlandse vermogensbestanddelen, waarbij het vermoeden bestaat dat in aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting en/of vennootschapsbelasting geen opgaaf is gedaan van deze vermogensbestanddelen en de eventuele opbrengsten daaruit.
Uit dit onderzoek is gebleken dat u gerechtigd bent (geweest) tot vermogensbestanddelen in het buitenland. De gegevens hiervan kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing over de afgelopen twaalf jaren. Ik verzoek u daarom mij de gegevens en inlichtingen over die jaren te verstrekken welke worden gevraagd op de ingesloten “Opgaaf Buitenlands vermogen”.
Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47 lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat de gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25 lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is.’
De bijlage bij de vragenbrief van 16 mei 2006 bevat het formulier ‘Opgaaf Buitenlands vermogen’, waarin belanghebbende onder meer wordt gevraagd om – onder vermelding van rekeningnummer(s), naam van de bank en jaar van opening van de rekening(en) – aan te geven tot welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen hij gerechtigd is geweest. Op 30 mei 2006 heeft belanghebbende voormeld formulier ondertekend en onder meer aangegeven dat hij niet gerechtigd is (geweest) tot een of meerdere bankrekeningen in het buitenland.
Op 4 juni 2007 heeft de FIOD op basis van de Richtlijn een inlichtingenverzoek gedaan aan het Bundeszentralamt für Steuern in Bonn (Duitsland). In de brief van 12 september 2007, ontvangen door de FIOD op 18 september 2007, van het Bundeszentralamt is onder meer het volgende vermeld:
‘ (…)
Betreff Auskunftaustausch (…);
- Deutsche Bank Emmerich
- Deutsche Bank AG Frankfurt
- [L] / [M] / [X] / [J] / VOF [K]
(…) dass ab 01/1997 bis heute für die oben genannten Personen beziehungsweise Firmen keine Kundenverbindungen beziehungsweise Vollmachten feststellbar waren.
Unter genannten Kontonummer [00000] besteht bundesweit keine Kundenverbindung. Zusätzlich wurde darauf hingewiesen, dass die Kontonummern bei der Deutsche Bank AG 7- beziehungsweise 9- stellig sind.
Unter der genannten Kontonummer [00001] wird bei der Filiale Frankfurt der Deutschen Bank AG die Kundenverbindung der Deutschen Bank S.A. (Suisse) in Genf geführt.
Die Nummers 100 und 311 sind jeweils Filialnummern. Diese Nummern stehen vor der eigentlichen Kontonummer (…).
Filiale 311 is der Filialbereich Kleve und Filiale 100 ist der Filialbereich Frankfurt.
(…)’
Bij brief van 7 december 2006 heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld dat hij voornemens is hem navorderingsaanslagen IB/PVV 1994 en VB 1995 op te leggen, in verband met het verstrijken van de termijn voor het opleggen van deze belastingaanslagen. Tevens heeft hij aangegeven dat het bedrag van de opbrengsten van niet aangegeven buitenlandse vermogensbestanddelen in 1994 is geschat op ƒ 42.000 en de waarde van de buitenlandse vermogensbestanddelen per 1 januari 1995 op ƒ 642.000. Voorts is aangekondigd dat boeten van 100% zullen worden opgelegd. In de bijlage bij deze brief is onder meer het volgende vermeld:
‘ (…)
[X]
Waarde buitenlandse vermogensbestanddelen.
- schatting op basis van redelijkheid en billijkheid;
- deze percentages zijn de gewogen gemiddeldes over diverse veelvoorkomende obligatieleningen met diverse looptijden
waarde 1-1-1994 f 600.000 schatting
Rendement 1994 – 7% f. 42.000
Waarde 1-1-1995 f 642.000
Rendement 1995 – 7% f. 44.940
Waarde 1-1-1996 f 686.940
Rendement 1996 – 6% f. 41.216
Waarde 1-1-1997 f 728.156
Rendement 1997 – 6% f. 43.689
Waarde 1-1-1998 f 771.846
Rendement 1998 – 5% f. 38.592
Waarde 1-1-1999 f 810.438
Rendement 1999 – 5% f. 40.522
Waarde 1-1-2000 f 850.960
Rendement 2000 – 5% f. 42.548
Waarde 1-1-2001 f 893.508 € 405.456
Rendement 2001 – 5% f. 44.675 € 20.273
Waarde 1-1-2002 f 938.183 € 425.729
Rendement 2002 – 5% f. 46.909 € 21.286
Waarde 1-1-2003 f 985.093 € 447.016
Rendement 2003 – 5% f. 49.255 € 22.351
Waarde 1-1-2004 f 1.034.347 € 469.366
2001 1-1-2001 31-12-2001 gemiddeld
Correctie € 405.456 € 425.729 € 415.593
Corr. voordeel sparen en beleggen 4% € 16.623
Correctie box 3 € 16.623’
Bij brief van eveneens 7 december 2006 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij voornemens is hem een navorderingsaanslag IB/PVV 2001 met boete op te leggen. Tevens zijn hierbij navorderingsaanslagen Zfw en Waz voor dat jaar aangekondigd. Voorts is bericht dat een winstcorrectie zal worden toegepast wegens zwarte omzet. Daarnaast zal een correctie in box 3 worden aangebracht vanwege het niet aangeven van buitenlandse vermogensbestanddelen. Voor de berekening hiervan is verwezen naar eerder bedoelde bijlage. Voorts zijn boeten aangekondigd.
Vervolgens zijn met dagtekening 29 december 2006 de in geding zijnde navorderingsaanslagen IB/PVV 1994, VB 1995, IB/PVV 2001, Zfw 2001 en Waz 2001, boetes en beschikkingen heffingsrente opgelegd.
Bij brief van 5 november 2007 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij voornemens is hem navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en VB 1996 op te leggen, in verband met het verstrijken van de termijn voor het opleggen van deze belastingaanslagen. Tevens heeft hij aangegeven dat het bedrag van de niet aangegeven opbrengsten van buitenlandse vermogensbestanddelen in 1995 is geschat op ƒ 44.940 en de waarde van de buitenlandse vermogensbestanddelen per 1 januari 1996 op ƒ 686.940. Voorts is aangekondigd dat boeten van 100% zullen worden opgelegd. In de bijlage bij deze brief is onder meer het volgende vermeld:
‘ (…)
[X]
Waarde buitenlandse vermogensbestanddelen.
- schatting op basis van redelijkheid en billijkheid;
- deze percentages zijn de gewogen gemiddeldes over diverse veelvoorkomende obligatieleningen met diverse looptijden
waarde 1-1-1994 f 600.000 schatting
Rendement 1994 – 7% f. 42.000
Waarde 1-1-1995 f 642.000
Rendement 1995 – 7% f. 44.940
Waarde 1-1-1996 f 686.940
Rendement 1996 – 6% f. 41.216
Waarde 1-1-1997 f 728.156
Rendement 1997 – 6% f. 43.689
Waarde 1-1-1998 f 771.846
Rendement 1998 – 5% f. 38.592
Waarde 1-1-1999 f 810.438
Rendement 1999 – 5% f. 40.522
Waarde 1-1-2000 f 850.960
Rendement 2000 – 5% f. 42.548
Waarde 1-1-2001 f 893.508 € 405.456
Rendement 2001 – 5% f. 44.675 € 20.273
Waarde 1-1-2002 f 938.183 € 425.729
Rendement 2002 – 5% f. 46.909 € 21.286
Waarde 1-1-2003 f 985.093 € 447.016
Rendement 2003 – 5% f. 49.255 € 22.351
Waarde 1-1-2004 f 1.034.347 € 469.366
Rendement 2004 – 5% f. 51.717 € 23.468
Waarde 1-1-2005 f 1.086.065 € 492.835’
Bij brief van eveneens 5 november 2007 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij voornemens is hem een navorderingsaanslag IB/PVV 2002 met boete op te leggen. Tevens zijn hierbij navorderingsaanslagen Zfw en Waz voor dat jaar aangekondigd. Daarbij is aangekondigd dat een winstcorrectie wordt doorgevoerd wegens zwarte omzet en een correctie in box 3 vanwege het niet aangeven van buitenlandse vermogensbestanddelen. Voor wat betreft de correctie in box 3 is het volgende vermeld:
‘ 2002 1-1-2002 31-12-2002 gemiddeld
Correctie € 425.729 € 447.016 € 436.372
Corr. voordeel sparen en beleggen 4% € 17.455
Correctie box 3 € 17.455’
Vervolgens zijn met dagtekening 31 december 2007 de in geding zijnde navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en VB 1996 opgelegd, met dagtekening 14 december 2007 de in geding zijnde navorderingsaanslag IB/PVV 2002 en met dagtekening 12 december 2007 de in geding zijnde navorderingsaanslagen Zfw 2002 en Waz 2002. Daarbij zijn tevens boeten en beschikkingen heffingsrente opgelegd.
Met dagtekening 22 november 2007 zijn de aanslagen IB/PVV 2004 en Zfw 2004 opgelegd. Deze zijn vastgesteld overeenkomstig hetgeen is vermeld in de brief van 1 oktober 2007, waarin de Inspecteur zijn voornemen tot afwijking van de aangifte IB/PVV 2004 kenbaar maakte. Daarbij is een winstcorrectie toegepast wegens zwarte omzet en een correctie in box 3 vanwege het niet aangeven van buitenlandse vermogensbestanddelen. Voor de berekening van de correctie in box 3 is het volgende vermeld:
‘2004 1-1-2004 31-12-2004 gemiddeld
Correctie € 469.366 € 492.835 € 481.100
[X]
Gerechtigdheid 50% € 240.550
Corr. voordeel sparen en beleggen 4% € 9.622
Correctie box 3 € 9.622
[J]
Gerechtigdheid 50% € 240.550
Corr. voordeel sparen en beleggen 4% € 9.622
Correctie box 3 € 9.622’
Bij brief van 8 juli 2008 heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld dat hij hem een navorderingsaanslag IB/PVV 2003 met boete zal opleggen. Tevens zijn hierbij navorderingsaanslagen Zfw en Waz voor dat jaar aangekondigd. Daarbij is bericht dat een winstcorrectie wegens zwarte omzet wordt doorgevoerd en een correctie in box 3 wordt toegepast vanwege het niet aangeven van buitenlandse vermogensbestanddelen. Voor wat betreft de correctie in box 3 is het volgende vermeld:
‘ (…)
2003 1-1-2003 31-12-2003 gemiddeld
Correctie € 447.016 € 469.366 € 458.191
[X]
Toerekening 50% € 229.095
Corr. voordeel sparen en beleggen 4% € 9.163
Correctie box 3 € 9.163’
Bij brieven van 8 juli 2008 zijn navorderingaanslagen met boeten voor de IB/PVV 1996 tot en met 2000, VB 1997 tot en met 2000 en Zfw 2000 aangekondigd. Deze belastingaanslagen zijn vervolgens met dagtekening 19 augustus 2008 (Zfw 2000, Zfw 2003 en Waz 2003), 26 augustus 2008 (IB/PVV 2000 en 2003) en 11 september 2008 (IB/PVV 1996, VB 1997, IB/PVV 1997, VB 1998, IB/PVV 1998, VB 1999, IB/PVV 1999, VB 2000) aan belanghebbende opgelegd. Met dagtekening 28 november 2008 zijn de aanslagen IB/PVV 2005 en Zfw 2005 aan belanghebbende opgelegd.
De bezwaren van belanghebbende tegen de in geding zijnde belastingaanslagen, boeten en beschikkingen inzake de heffingsrente zijn door de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
Op 27 maart 2009 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2008 ingediend. Daarin zijn geen buitenlandse vermogensbestanddelen aangegeven. Op 21 februari 2011 heeft de Inspecteur vragen gesteld aan belanghebbende over het bestaan van door hem aangehouden buitenlandse vermogensbestanddelen. Op 10 maart 2011 heeft mr. [P] namens belanghebbende geantwoord en verklaard dat belanghebbende niet in staat is binnen de door de Inspecteur gestelde termijn van drie weken aan zijn verzoek te voldoen. Zij heeft de Inspecteur verzocht het informatieverzoek aan te houden totdat nader overleg met de Belastingdienst heeft plaatsgevonden. Op 5 april 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen (onder anderen) mr. [P] en de Inspecteur. Dit gesprek heeft niet tot concrete afspraken geleid. Op 17 augustus 2011 heeft de Inspecteur de onderhavige, ten aanzien van belanghebbende genomen, informatiebeschikking vastgesteld. Het tegen de informatiebeschikking gerichte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
De Rechtbank heeft op 4 juni 2013 uitspraak gedaan. Zij heeft belanghebbende ten dele in het gelijk gesteld. De winstcorrecties zijn niet gehandhaafd door de Rechtbank en de boeten zijn, voor zover zij met die correcties verband houden, door de Rechtbank verminderd. Voorts zijn alle resterende boeten verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Rechtbank heeft belanghebbende een proceskostenvergoeding en een vergoeding van het griffierecht toegekend, en het onderzoek heropend met betrekking tot het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het beroep tegen de informatiebeschikking heeft zij ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft belanghebbende een termijn van zes weken gegeven om alsnog de in de informatiebeschikking gestelde vragen te beantwoorden.
Belanghebbende heeft op 15 juli 2013 hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak met nummers AWB 08/3421 tot en met 08/3432, 10/2410 tot en met 10/2420 en 11/4141 tot en met 11/4144. Tevens heeft belanghebbende op 15 juli 2013 hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak met nummer 12/3377 inzake de informatiebeschikking. De Inspecteur heeft op 24 maart 2014 een verweerschrift ingediend in de zaak betreffende de informatiebeschikking. Voorts heeft hij ter zake van de andere hogerberoepszaken op 22 mei 2014 een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft de behandeling van de zaken aangehouden in afwachting van het antwoord op de door de Hoge Raad in zijn arrest van 10 april 2015, nr. 14/00528, ECLI:NL:HR:2015:913 gestelde prejudiciële vragen over, kort gezegd, de standstillbepaling. Partijen zijn hiervan bij brief van 11 december 2015 in kennis gesteld door het Hof. Op 15 februari 2017 zijn die vragen beantwoord door het Hof van Justitie EU (HvJ EU 15 februari 2017, X, nr. C-317/15, ECLI:EU:C:2017:119).
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil of de belastingaanslagen, boeten en beschikkingen inzake de heffingsrente terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade. Verder houdt partijen verdeeld of de informatiebeschikking terecht door de Inspecteur is vastgesteld.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar de processen-verbaal van de zittingen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, en kennelijk tot vernietiging onderscheidenlijk vermindering van de belastingaanslagen, boeten, beschikkingen inzake de heffingsrente en tot vergoeding van immateriële schade. Voorts concludeert hij tot vernietiging van de informatiebeschikking.
De Inspecteur concludeert in tegengestelde zin.