Home

Hoge Raad, 10-04-2015, ECLI:NL:HR:2015:913, 14/00528

Hoge Raad, 10-04-2015, ECLI:NL:HR:2015:913, 14/00528

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 april 2015
Datum publicatie
10 april 2015
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:913
Formele relaties
Zaaknummer
14/00528

Inhoudsindicatie

Artikel 8:110 Awb. Incidenteel hoger beroep mogelijk tegen beslissing over ander belastingjaar dan waarop het principaal hoger beroep ziet.

Artikel 16, lid 4, AWR voortvarend handelen door belastingautoriteiten. Zaak ligt na tripartite overleg stil bij de FIOD.

Artikel 16, lid 4, AWR. Verlengde navorderingstermijn bij beleggingsrekening buiten de EU. Standstill-bepaling artikel 64 VWEU. HR stelt prejudiciële vragen aan HvJ EU.

Uitspraak

10 april 2015

nr. 14/00528

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 december 2013, nr. 12/00640, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank te Breda (hierna: de Rechtbank) van 12 september 2012, nummer AWB 11/4128, betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2004 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), alsmede de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 12 september 2012, nummers AWB 11/4122 tot en met AWB 11/4132, betreffende aan belanghebbende over de jaren 1998 tot en met 2006 opgelegde navorderingsaanslagen in de IB/PVV, over de jaren 1999 en 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB), alsmede de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 17 december 2014 geconcludeerd tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie naar aanleiding van het door de Staatssecretaris ingestelde cassatieberoep. De conclusie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Hoge Raad heeft partijen in kennis gesteld van zijn voornemen het Hof van Justitie van de Europese Unie te verzoeken een prejudiciële beslissing te geven. Belanghebbende heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, gereageerd op de aan partijen in concept voorgelegde vraagstelling.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1.

In mei 2002 is tegen [B] B.V. aangifte gedaan ter zake van overtreding van de Wet toezicht effectenverkeer. In juni 2007 is in het tripartiete-overleg goedgekeurd dat het strafrechtelijk onderzoek werd uitgebreid tot fiscale delicten, waarbij belanghebbende als verdachte is aangemerkt. In het tripartiete-overleg, waaraan deelnemen het Openbaar Ministerie, de contactambtenaar bedoeld in artikel 84 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst / Economische Controledienst (hierna: FIOD-ECD), wordt besloten in welke gevallen ter zake van fiscale delicten strafvervolging zal worden ingesteld en, daaraan voorafgaand, in welke zaken een op die beslissing gericht opsporingsonderzoek zal worden gehouden.

2.2.

Tijdens het strafrechtelijk onderzoek is belanghebbende meerdere malen verhoord. Belanghebbende heeft in een brief van 13 januari 2009 opening van zaken gegeven aan de Belastingdienst/FIOD-ECD. Bij die brief heeft hij een overzicht gevoegd van de door hem aangehouden buitenlandse bankrekeningen waarvan de inkomens- en vermogensbestanddelen niet waren begrepen in de aangiftes IB/PVV en/of VB van de daaraan voorafgaande jaren. Het betrof tot (begin) 2004 een onder een codenaam aangehouden rekening (een effectenrekening) bij de ABN AMRO Bank in Zwitserland (hierna: de Zwitserse bankrekening) en vanaf begin 2004 tegoeden bij de Danske Bank in Luxemburg (hierna: de Luxemburgse bankrekening).

2.3.

Op 15 januari 2009 heeft een bij de FIOD-ECD gedetacheerde ambtenaar van de Belastingdienst Limburg, naar aanleiding van de brief van belanghebbende van 13 januari 2009 aan de FIOD-ECD voorgesteld enkele vragen te stellen aan de advocaat van belanghebbende.

2.4.

Op 27 juli 2010 zijn de onderzoeksresultaten door de Officier van Justitie aan de Belastingdienst verstrekt. Vervolgens zijn de onderhavige navorderingsaanslagen aangekondigd en met dagtekening 30 november 2010 opgelegd.

2.5.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslagen over de jaren tot en met 2004, die zijn opgelegd met toepassing van de zogenoemde verlengde navorderingstermijn van artikel 16, lid 4, AWR, niet zijn opgelegd met de vereiste voortvarendheid als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2009, nrs. C-155/08 en C-157/08, X en E.H.A. Passenheim-Van Schoot, ECLI:EU:C:2009:386, BNB 2009/222, (hierna: het arrest Passenheim). Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat op grond van de zogenoemde standstillbepaling van artikel 64, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) de vrijheid van kapitaalverkeer (en dus het arrest Passenheim) niet van toepassing is voor zover is nagevorderd ter zake van de Zwitserse bankrekening. Op deze gronden heeft de Rechtbank de navorderingsaanslagen over de jaren tot en met 2003, behoudens een correctie ter zake van de verdeling van het inkomen over belanghebbende en zijn echtgenote, gehandhaafd en de navorderingsaanslag over 2004 verminderd met de belasting die betrekking heeft op de Luxemburgse bankrekening.

2.6.

De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing met betrekking tot de navorderingsaanslag over 2004 en in dat kader bestreden dat niet de vereiste voortvarendheid is betracht. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen met betrekking tot alle voor de Rechtbank in geschil zijnde jaren en in dat kader bestreden dat de hiervoor genoemde standstillbepaling meebrengt dat de vrijheid van kapitaalverkeer niet van toepassing is voor zover is nagevorderd ter zake van de Zwitserse bankrekening.

2.7.

Het Hof heeft het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. Het door belanghebbende tegen de beslissingen met betrekking tot de navorderingsaanslagen over de jaren tot en met 2003, 2005 en 2006 ingestelde incidentele hoger beroep heeft het Hof niet-ontvankelijk verklaard. Het tegen de beslissing met betrekking tot de navorderingsaanslag over 2004 ingestelde incidentele hoger beroep van belanghebbende heeft het Hof gegrond verklaard. Daartoe heeft het Hof overwogen dat de navordering ter zake van de Zwitserse bankrekening geheel valt onder de werking van de zogenoemde Passenheim-jurisprudentie.

3 Beoordeling van het door belanghebbende voorgestelde middel

3.1.

Het middel keert zich tegen de niet‑ontvankelijkverklaring door het Hof van het incidentele hoger beroep van belanghebbende betreffende de andere in geding zijnde jaren dan 2004.

3.2.

Indien de uitspraak van de rechtbank betrekking heeft op meer dan één besluit van de inspecteur, laat het bepaalde in artikel 8:104, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 27h, lid 1, AWR degene die hoger beroep instelt de vrijheid om dit rechtsmiddel te richten tegen de beslissing van de rechtbank als geheel of tegen haar beslissing met betrekking tot één of enkele van die besluiten. Op grond van (thans) artikel 8:110, lid 1, Awb (ten tijde van het onderhavige hoger beroep: artikel 27m, lid 1, AWR) kan de andere partij bij haar verweerschrift incidenteel hoger beroep instellen. Bij zijn keuze welke beslissing(en) van de rechtbank hij in het incidentele hoger beroep betrekt, behoeft de indiener van dit beroep zich niet te beperken tot de beslissing(en) over het besluit of de besluiten waarop het principale hoger beroep betrekking heeft (zie HR 4 juni 2010, nr. 09/01362, ECLI:NL:HR:2010:BL7972, BNB 2010/263).

3.3.

Anders dan het Hof heeft geoordeeld geldt het hiervoor in 3.2 overwogene ook in een geval als het onderhavige, waarin de rechtbank in één uitspraak heeft beslist op het beroep tegen meerdere belastingaanslagen en het (principaal) hoger beroep zich slechts keert tegen de beslissing van de rechtbank ten aanzien van één van die belastingaanslagen. In dat geval kan bij incidenteel hoger beroep opgekomen worden tegen de beslissingen betreffende de overige belastingaanslagen. Deze overwegingen over beroepen tegen meerdere belastingaanslagen gelden ook in het geval dat die aanslagen niet op hetzelfde aanslagbiljet zijn vermeld. Indien deze mogelijkheid niet zou bestaan zou de partij die eigenlijk wenst te berusten in de uitspraak van de rechtbank om ‘van de zaak af te zijn’ zich gedwongen kunnen voelen toch (principaal) hoger beroep in te stellen, voor het geval zijn wederpartij dat ook doet. Juist dit gevolg heeft de wetgever willen voorkomen (zie de in onderdeel 4.3.1 van ’s Hofs uitspraak weergegeven passage uit de wetsgeschiedenis).

3.4.

Het middel slaagt derhalve. De in het incidentele hoger beroep aangevoerde klachten zien op de toepasselijkheid van de zogenoemde verlengde navorderingstermijn van artikel 16, lid 4, AWR. De navorderingsaanslagen over de jaren 2005 en 2006 zijn opgelegd binnen de reguliere navorderingstermijn van vijf jaren. Het moet er daarom voor gehouden worden dat het incidentele hoger beroep alleen betrekking heeft op de navorderingsaanslagen over de jaren tot en met 2004. ’s Hofs beslissing om het incidentele hoger beroep betreffende de navorderingsaanslagen over de jaren 1998 tot en met 2003 niet-ontvankelijk te verklaren kan daarom niet in stand blijven. Het lot van deze navorderingsaanslagen hangt af van hetgeen beslist wordt op de door de Staatssecretaris voorgestelde middelen, die geacht moeten worden mede (voorwaardelijk) betrekking te hebben op die navorderingsaanslagen.

4 Beoordeling van de door de Staatssecretaris voorgestelde middelen