Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-12-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10966, 17/00510 t/m 17/00513

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-12-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10966, 17/00510 t/m 17/00513

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 december 2017
Datum publicatie
22 december 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:10966
Formele relaties
Zaaknummer
17/00510 t/m 17/00513

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Autohandelaar. Vrijgevallen omzetbelastingschulden. Formele klachten.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers: 17/00510 t/m 17/00513

uitspraakdatum: 12 december 2017

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 april 2017, nummers AWB 16/4819, AWB 16/4820, AWB 16/5065 en AWB 16/5067, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd:

- met dagtekening 24 maart 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.418 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 924. Tevens is bij beschikking € 187 aan heffingsrente in rekening gebracht;

- met dagtekening 6 april 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.110 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.212. Tevens is bij beschikking € 771 aan heffingsrente in rekening gebracht;

- met dagtekening 6 april 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.938 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.974. Tevens is bij beschikking € 431 aan belastingrente in rekening gebracht.

Voorts heeft de Inspecteur bij herzieningsbeschikking met dagtekening 27 januari 2016 het eerder voor het jaar 2013 vastgestelde verlies uit werk en woning bij beschikking nader vastgesteld op nihil (hierna ook: de herziene verliesvaststellingsbeschikking).

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 7 juli 2016 het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente gegrond verklaard en het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 28.171. Bij aanvullend schrijven van 13 juli 2016 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat de uitspraken op bezwaar gebaseerd zijn op verkeerde veronderstellingen omtrent de (hoogte van) de navorderingsaanslag, dat de bezwaren ongegrond hadden moeten worden verklaard en dat geen grond bestaat om de navorderingsaanslag IB/PVV en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente over het jaar 2010 te verlagen.

1.3.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 13 juli 2016 de navorderingsaanslag over het jaar 2011 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.714 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.212 en die over het jaar 2012 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.036 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.974. De beschikkingen heffings- respectievelijk belastingrente zijn dienovereenkomstig verminderd.

1.4.

De Inspecteur heeft op 8 juli 2016 uitspraak op bezwaar gedaan betreffende de herziene verliesvaststellingsbeschikking voor het jaar 2013 strekkende tot handhaving van die beschikking op nihil.

1.5.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep met betrekking tot het jaar 2010 gegrond verklaard en de bezwaren gericht tegen de aanslag IB/PVV 2010 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente, alsmede de overige beroepen ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit een handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s, campers, motorfietsen en caravans.

2.2.

In de jaarrekening van de onderneming heeft belanghebbende ultimo 2010 een bedrag van € 104.483,29 aan te betalen omzetbelasting als kortlopende schuld op de balans opgenomen. Die omzetbelastingschuld is volgens de toelichting op de balans als volgt opgebouwd (alle bedragen in €):

Suppletie-aangifte 2004

7.673,39

Suppletie-aangifte 2005

2.925,05

Suppletie-aangifte 2006

14.738,53

Suppletie-aangifte 2007

24.853,65

Suppletie-aangifte 2008

18.720,27

Suppletie-aangifte en aangiften 2009

19.348,48

Aangifte december 2010

3.747,00

Suppletie-aangifte 2010

12.476,92

Totaal

104.483,29

2.3.

Belanghebbende heeft de hiervoor vermelde suppletie-aangiften omzetbelasting niet ingediend. De volgens de jaarstukken verschuldigde bedragen zijn niet voldaan.

2.4.

De omzetbelastingschuld bedraagt volgens de in de jaarrekening opgenomen balans € 106.225 ultimo 2011 en € 104.743 ultimo 2012. Over het jaar 2013 is geen jaarrekening opgemaakt.

2.5.

In de aangiften IB/PVV 2010 tot en met 2013 heeft belanghebbende omzetbelastingschulden vermeld onder de kortlopende schulden, welke omzetbelastingschulden als volgt zijn gespecificeerd (alle bedragen in €):

2010

2011

2012

2013

Dit boekjaar

16.224

5.489

54.553

127

Vorig boekjaar

19.348

12.477

0

0

Oude boekjaren

0

19.348

0

0

Totaal

35.572

37.314

54.553

127

2.6.

De Inspecteur heeft op 6 juli 2015 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2015 en de aangiften IB/PVV over de jaren 2010 tot en met 2013. Van het onderzoek is met dagtekening 12 januari 2016 een rapport opgesteld. Dat rapport luidt, voor zover van belang, als volgt:

4.1 Inkomen uit werk en woning

Omdat de suppletie aangifte omzetbelasting over het jaar 2004 niet is aangegeven en afgedragen door belastingplichtige, wordt deze schuld als bijzondere bate verwerkt in de winst van het boekjaar 2010.

De balansschulden over de jaren 2005 tot en met 2009 worden bij de winst geteld in respectievelijk de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013.

4.1.1

Winstcorrecties

2010:

balansschuld (2004 + 2005)

€ 10.598

2011:

Balansschuld (2006)

- 14.739

2012:

Balansschuld (2007)

- 24.854

2013:

Balansschuld (2008 + 2009)

- 33.997

(…)

4.1.3

Correctievoorstel adviseur [A] :

Naar aanleiding van de hiervoor genoemde correcties (…) heeft de heer [A] een tegenvoorstel aangereikt. Hij wil de eerder in de jaren 2011 tot en met 2013 geactiveerde loonkosten van eigen personeel ter zake van de verbouwing en uitbreiding van het bedrijfspand (garage) van respectievelijk voor 2011 € 12.000, voor 2012 € 35.000 en voor 2013 € 65.000 corrigeren om daarmee de winstcorrecties teniet te doen. Mede omdat deze loonkosten slechts om bedrijfseconomische redenen zijn geactiveerd.

Wat ook zij van de aangevoerde bedrijfseconomische reden, vaststaat dat met het activeren van deze loonkosten fiscaal juist gehandeld is. (…) Op zodanige verplichte activering kan niet teruggekomen worden.”

2.7.

Na het doen van uitspraak op bezwaar is de Inspecteur er achter gekomen dat in de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010 in het geheel geen winstcorrectie is doorgevoerd in verband met de vrijval van omzetbelastingschulden in dat jaar. In aanvulling op de uitspraak op bezwaar van 7 juli 2016 heeft de Inspecteur bij brief van 13 juli 2016 (met als onderwerp ‘intrekking en vervanging uitspraak op het bezwaarschrift IB 2010’) aan belanghebbende medegedeeld dat het bezwaar hierdoor ten onrechte gegrond is verklaard in plaats van ongegrond.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of:

- de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd;

- sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt;

- de omzetbelastingschulden zijn vrijgevallen;

- de Inspecteur, indien de omzetbelastingschulden zijn vrijgevallen, deze op de juiste wijze aan de onderhavige belastingjaren heeft toegerekend;

- op (een deel van) de vrijval de kwijtscheldingswinstvrijstelling van artikel 3.13, eerste lid, onder a, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) van toepassing is;

- het belasten van de vrijval van de niet meer na te heffen omzetbelasting in de winst strijdig is met het Europeesrechtelijke evenredigheidsbeginsel of het verbod op ‘détournement de pouvoir’;

- het Europeesrechtelijke verdedigingsbeginsel is geschonden;

- de loonkosten van het eigen personeel ter zake van de verbouwing en uitbreiding van het bedrijfspand (garage) van respectievelijk € 12.000 (2011), € 35.000 (2012) en € 65.000 (2013) terecht zijn geactiveerd als voortbrengingskosten van een bedrijfsmiddel.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing