Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-01-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:130, 16/00120
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-01-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:130, 16/00120
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 januari 2017
- Datum publicatie
- 20 januari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:130
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7990, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:459, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/00120
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Overdracht pand binnen fiscale eenheid. Verbreking fiscale eenheid door verkoop aandelen. Winstneming herwaarderingswinst ex art. 15ai Wet Vpb. Vorming HIR toegestaan ? Uitleg Trawlerarrest. Invloed HR 16 september 2016, nr. 15/04483, ECLI:NL:HR:2016:2080.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00120
uitspraakdatum: 10 januari 2017
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 december 2015, nummer AWB 14/4099, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst, Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 2.875.181. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 31.201.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 december 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door [D] .
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is enig eigenaar van de aandelen in [E] Vastgoed B.V. (hierna: Vastgoed BV). Beide vennootschappen zijn reeds gedurende een aantal jaren verenigd in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
Op 10 september 2007 is [F] B.V. (hierna: [F] BV) opgericht. Enig aandeelhouder van [F] BV is belanghebbende. [F] BV is met ingang van de datum van haar oprichting opgenomen in hiervoor onder 2.1 bedoelde fiscale eenheid.
Belanghebbende heeft de onroerende zaak [a-straat] 33 te [Z] , binnen de fiscale eenheid per 10 september 2007, vanuit Vastgoed BV overgedragen aan [F] BV voor een bedrag van € 3.000.000.
De onroerende zaak aan de [a-straat] 33 werd verhuurd aan een derde, te weten [G] B.V. (hierna: [G] BV).
In de loop van 2010 is belanghebbende met [G] BV overeengekomen de aandelen [F] BV aan [G] BV te verkopen voor een bedrag van € 18.000, zijnde het bedrag van het zichtbaar vermogen per 1 oktober 2010, rekening houdend met het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van [F] BV tot uitkering van alle beschikbare reserves aan belanghebbende.
De aandelen [F] BV zijn door belanghebbende aan [G] BV geleverd bij notariële akte van 6 oktober 2010. In de aan de leveringsakte gehechte overnamebalans van [F] BV is de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 33 bepaald op € 3.000.000, de waarde van de overige activa op € 1.799.627 en de waarde van de passiva op € 4.781.627.
Met ingang van 1 oktober 2010 maakt [F] BV geen deel meer uit van de fiscale eenheid met belanghebbende en Vastgoed BV.
In verband met de verkoop van de aandelen [F] BV heeft belanghebbende in haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 op de voet van artikel 15ai van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) een fiscale winst verantwoord ter zake van de onroerende zaak [a-straat] 33 van € 2.565.886, namelijk € 3.000.000 verminderd met de boekwaarde per 1 oktober 2010 van € 434.114.
Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een belastbaar bedrag van € 309.295. Zij heeft daarbij, omdat de onroerende zaak vanaf 1 oktober 2010 niet meer behoorde tot het vermogen van de fiscale eenheid, in haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 ter zake van de onroerende zaak [a-straat] 33 een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd ten bedrage van € 2.565.886.
Belanghebbende heeft het aldus gereserveerde bedrag in 2011 geherinvesteerd door aankoop van een 32%-belang in de maatschap [H] . De op grond hiervan aan belanghebbende toerekenbare investering in onroerende zaken bedraagt
€ 3.120.876. Hierop heeft zij de in het jaar 2010 gevormde HIR ten bedrage van € 2.565.886 in mindering gebracht.
Bij de aanslagregeling van het onderhavige jaar (2010) heeft de Inspecteur de dotatie aan de HIR niet geaccepteerd, de door belanghebbende aangegeven belastbare winst gecorrigeerd met een bedrag van € 2.565.886 en de belaste winst vervolgens vastgesteld op
€ 2.875.181. Het daartegen gerichte bezwaar van belanghebbende, heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 15 mei 2014 afgewezen.
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. Deze heeft het beroep van belanghebbende bij uitspraak van 24 december 2015 ongegrond verklaard.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep heeft belanghebbende haar stelling dat sprake is van een bij de normale uitoefening van de onderneming passende transactie ingetrokken. Daardoor is tussen partijen niet meer in geschil dat de verkoop van de aandelen [F] BV door belanghebbende in 2010, in verband met de interne overdracht van de onroerende zaak [a-straat] 33 in 2007, bij belanghebbende voor de winstbepaling over het jaar 2010 door de toepassing van artikel 15ai Wet Vpb leidt tot een winst van € 2.565.886.
Partijen verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag of belanghebbende ter zake van de onder 3.1 bedoelde winst een HIR kan vormen. Belanghebbende meent van wel, de Inspecteur daarentegen van niet.
Belanghebbende stelt dat in de onderhavige situatie, voor de toepassing van artikel 3.54 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB), de verkoop van de aandelen [F] BV door belanghebbende op één lijn gesteld dient te worden met de verkoop van de onroerende zaak [a-straat] 33 zelf. Door de verkoop van de aandelen [F] BV verdwijnt ook de onroerende zaak [a-straat] 33 uit het vermogen van belanghebbende. Vanuit de fiscale eenheid gezien is – aldus belanghebbende – op grond van de overnamebalans (2.6) in het kader van artikel 3.54 Wet IB sprake van een vervreemding van die onroerende zaak voor bedrag van € 3.000.000. Zij wijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 1998, nr. 32 945, ECLI:NL:HR:1998:AA2520, BNB 1998/193 (het zogenoemde Trawlerarrest). Op grond van artikel 15ai Wet Vpb wordt – aldus nog steeds belanghebbende – de in de aandelentransactie besloten liggende overdrachtswinst op de onroerende zaak fiscaalrechtelijk door belanghebbende gerealiseerd.
De Inspecteur stelt daarentegen dat verkoop en overdracht van aandelen in een dochtermaatschappij, zoals hier, voor de toepassing van artikel 3.54 Wet IB niet op één lijn is te stellen met een activa-transactie. De vergelijking met het Trawlerarrest gaat niet op. Er is geen sprake van de vervreemding van een bedrijfsmiddel maar van een deelneming. Daarnaast blijkt – aldus de Inspecteur – uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van artikel 15ai Wet Vpb, en met name uit de door de staatssecretaris in dat kader gegeven toelichting, dat het niet mogelijk is om voor herwaarderingswinst die ontstaat als gevolg van de sanctie van artikel 15ai Wet Vpb, een HIR te vormen.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 309.295.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.