Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-03-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2098, 16/00122

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-03-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2098, 16/00122

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
14 maart 2017
Datum publicatie
24 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:2098
Formele relaties
Zaaknummer
16/00122

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Boete. Voorwaardelijk opzet? Pleitbaar standpunt? Straftoemeting. Ontbindende voorwaarde?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 16/00122

uitspraakdatum: 14 maart 2017

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] BV te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 december 2015, nummer AWB 15/649, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd van € 72.000. Voorts is daarbij bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 36.000 en is een beschikking heffingsrente vastgesteld van € 9.978.

1.2

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de beschikkingen. Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 december 2015 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de heffingsrente vernietigd en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 5.705.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] , mr. [B] en mr. [C] , als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede mr. [D] , namens de Inspecteur, bijgestaan door dr. [E] en mr. [F] .

1.7

Met instemming van partijen is deze zaak ter zitting behandeld samen met het beroep van [G] , kenmerk 16/00123.

1.8

Partijen hebben een pleitnota overgelegd.

1.9

Ter zitting zijn als getuigen gehoord [G] en mr. [H] .

1.10

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting op de voet van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om op het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting te reageren. Het proces-verbaal is op 2 december 2016 aan partijen verzonden. De Inspecteur heeft bij brief van 12 december 2016 op het proces-verbaal gereageerd. Belanghebbende heeft bij brief van 11 januari 2017 hierop gereageerd.

1.11

Na daarvoor verkregen toestemming van partijen heeft het Hof met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2 De vaststaande feiten

2.1

De heer [A] (hierna: [A] ) was houder van alle aandelen in [I] BV (hierna: Bouwbedrijf BV). Bouwbedrijf BV was houder van alle aandelen in belanghebbende. [A] was (indirect) enig bestuurder van voornoemde vennootschappen.

2.2

Met dagtekening 14 februari 2007 hebben de heer [G] (hierna: [G] ) en Bouwbedrijf BV een intentieverklaring opgesteld, betreffende de levering door [G] van de onroerende zaken gelegen aan de [a-straat] 23 en 25 te [Z] (hierna: de onroerende zaken) voor een bedrag van € 1.200.000. Deze overeenkomst had een looptijd tot 1 november 2007.

2.3

Bij akte van levering van 5 november 2007 zijn de onroerende zaken door [G] aan belanghebbende geleverd. Hierbij heeft de notaris namens belanghebbende een bedrag van € 72.000 aan overdrachtsbelasting voldaan. In de leveringsakte is verwezen naar een koopovereenkomst van 14 februari 2007. Voorts is in de leveringsakte onder meer het volgende opgenomen:

“In het koopcontract en bij de levering zijn danwel worden bij deze akte de volgende bepalingen overeengekomen:

Artikel 1

Verkoper levert het verkochte aan koper:

  1. onvoorwaardelijk en niet onderhavig aan inkorting, ontbinding of aan welke vernietiging dan ook;

  2. niet bezwaard met beslagen of rechten van hypotheken danwel inschrijvingen daarvan danwel niet bezwaard met andere beperkte rechten, behoudens de in deze akte vermelde;

  3. niet bezwaard met kwalitatieve verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek, behoudens de in deze akte vermelde;

  4. niet belast met andere bijzondere lasten en beperkingen, behoudens de in deze akte vermelde.”

2.4

Eveneens op 5 november 2007 hebben [G] en belanghebbende een akte “recht van wederinkoop” opgemaakt. In deze akte is verwezen naar de in 2.3 vermelde akte van levering en is onder meer het volgende opgenomen:

“- dat verkoper zich het recht van wederinkoop heeft voorbehouden voor de tijd van vijf jaar, zodat bovenbedoelde levering is geschied onder de ontbindende voorwaarde van inroeping van dit recht door verkoper;

- dat verkoper derhalve tot vijf jaar na heden de bevoegdheid heeft de koopovereenkomst te ontbinden onder restitutie van de betaalde koopprijs (…)”

Namens belanghebbende heeft [A] de akte ondertekend. Deze akte is ter registratie aangeboden bij de Inspecteur.

2.5

Op 5 november 2007 is tussen [G] en belanghebbende ook een akte “aanvulling recht van wederinkoop” opgemaakt. In deze akte is onder meer het volgende opgenomen:

“- dat blijkens onderhandse akte de dato heden ten behoeve van verkoper een recht van wederinkoop is overeengekomen met betrekking tot: …

- dat de wederinkoop uitsluitend om fiscale redenen is overeengekomen;

- dat in verband daarmee partijen

hierbij nader overeenkomen:

- dat het uitoefenen van het recht van wederinkoop door verkoper slechts kan plaatsvinden op initiatief van koper, die verkoper voor alle mogelijke nadelige fiscale en financiële gevolgen voor verkoper voortvloeiende uit het gebruik maken van het recht van wederinkoop volledig vrijwaart;- dat indien verkoper overgaat tot wederinkoop verkoper gelijktijdig verplicht zal zijn tot verkoop en levering aan koper van voormeld registergoed voor dezelfde koopprijs als waarvoor het registergoed is teruggekocht.”

Namens belanghebbende heeft [A] de akte ondertekend. Deze akte is niet ter registratie aangeboden bij de Inspecteur.

2.6

Belanghebbende heeft op 12 november 2008 met Stichting [J] (hierna: [J] ) een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de onroerende zaken. De koopovereenkomst is namens belanghebbende door [A] ondertekend. De koopprijs bedraagt € 1.500.000.

2.7

Bij akte van 31 maart 2009, door de notaris om 11.32u. ondertekend, zijn de onroerende zaken door belanghebbende teruggeleverd aan [G] voor een bedrag van € 1.200.000. In de akte is vermeld dat de teruglevering plaatsvindt ter uitvoering van het recht op wederinkoop. In de akte is, voor zover van belang, vermeld:

“OverdrachtsbelastingDe comparanten verklaren voorts een beroep te doen op de vrijstelling van overdrachtsbelasting ex artikel 15 lid 1 letter r van de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer, omdat de toestand van het verkochte van vóór de omschreven verkrijging door vervreemder zowel feitelijk als rechtens wordt hersteld als bedoeld in artikel 19 van die wet, als gevolg van de vervulling van een ontbindende voorwaarde, zodat ter zake van de in deze akte omschreven teruglevering geen overdrachtsbelasting verschuldigd is.”

2.8

In een notariële akte van levering van eveneens 31 maart 2009, door de notaris om 11.42u. ondertekend, is vastgelegd dat [G] als eigenaar bij mondelinge koopovereenkomst de onroerende zaken voor € 1.200.000 heeft verkocht aan Bouwbedrijf BV en dat deze vennootschap de onroerende zaken bij schriftelijke overeenkomst voor € 1.500.000 heeft verkocht aan [J] . Door middel van deze akte levert [G] rechtstreeks de eigendom van de onroerende zaken aan [J] . In de “Voetverklaring overdrachtsbelasting” bij deze akte is vermeld:

“Ondergetekende, notaris en redacteur van deze akte, verklaart namens de in deze akte genoemde partijen:

-voor zover het van toepassing is een beroep te doen op de vermindering van overdrachtsbelasting zoals omschreven in artikel 13 lid 1 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer wegens de betrokkenheid van het verkochte in de vorige maatstaf van heffing;

-dat wegens verkrijging van het in deze akte omschreven verkochte door koper aan overdrachtsbelasting verschuldigd is een bedrag van negentig duizend euro (€ 90.000,00).”

2.9

De notaris heeft op 31 maart 2009 (en later ook op 15 januari 2010) een verzoek ingediend tot teruggaaf van de overdrachtsbelasting betreffende de levering op 5 november 2007 van de onroerende zaken door [G] aan belanghebbende op de grond dat door het inroepen van het recht van wederinkoop de toestand van vóór de verkrijging feitelijk en rechtens is hersteld.

2.10

In aansluiting op het in 2.9 vermelde verzoek heeft de Inspecteur een telefoongesprek met [A] gevoerd. Van dit telefoongesprek is een handgeschreven notitie gemaakt, die – voor zover van belang – luidt:

“ [G] heeft bedrijfsbeëindiging. als achter de hand houden … Mag pand houden. [G] wil de vrijheid houden.”

2.11

Bouwbedrijf BV is op 16 maart 2010 failliet verklaard.

2.12

De Inspecteur heeft bij beschikking van 26 mei 2010 de teruggaaf van € 72.000 verleend. Het bedrag is door de Inspecteur op 6 juli 2010 naar de notaris is overgemaakt, waarna deze het bedrag op 8 juli 2010 heeft overgemaakt naar een bankrekening van belanghebbende.

2.13

Belanghebbende is door de Kamer van Koophandel op 7 juni 2012 ontbonden.

2.14

Op 31 oktober 2012 is een derdenonderzoek gestart bij [J] . In het kader van dat derdenonderzoek heeft op 6 november 2012 een gesprek plaatsgevonden tussen [G] , diens echtgenote en de Inspecteur. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt. In dit verslag is onder meer het volgende opgenomen:

“8. Waarom is overgegaan tot een overeenkomst met recht van wederinkoop? Is deze overeenkomst nog voorhanden?

Heer [G] moest hierop het antwoord schuldig blijven. Hij was in ieder geval niet van plan om het onroerend goed terug te kopen. Mogelijk heeft dit verband gehouden met de voorwaarde (zie akte) dat de gemeente had bedongen om als eerst mogelijke koper op te treden, wanneer het onroerend goed gesplitst verkocht zou worden door de eigenaar.”

2.15

Op 21 november 2012 is een deelonderzoek ingesteld bij belanghebbende. Bij brief van 6 december 2012 zijn de bevindingen van dit onderzoek meegedeeld. In deze brief is onder meer vermeld dat de in 2.5 vermelde “aanvulling recht van wederinkoop” uitsluitend om fiscale redenen is overeengekomen. Verder is in deze brief vermeld, voor zover van belang:

“Op de dag van de eigendomsoverdracht, 31 maart 2009, is op initiatief van de heer [A] het onroerend goed eerst door [Hof: belanghebbende] weer teruggeleverd aan [Hof: [G] ] voor € 1.200.000, die op zijn beurt op dezelfde dag weer doorleverde aan [Hof: [J] ] (…).

Gesprek 21 november 2012

Tijdens ons gesprek op 21 november j.l. vertelde de heer [A] , dat, in samenspraak met notaris [H] , voor deze vorm van levering was gekozen. Dit zou de heer [A] meer tijd geven om het onroerend goed samen met de aannemingsovereenkomst door te leveren aan een koper. Als [A] teruggave had willen bedingen van de overdrachtsbelasting over € 1.200.000 op grond van artikel 13, lid 1 WBR, dan zou doorlevering moeten plaatsvinden binnen een half jaar ná 5 november 2007. Het zag er op het moment van levering van het onroerend goed door [Hof: [G] ] aan [Hof: belanghebbende] niet naar uit, dat dit binnen een half jaar zou gaan lukken. De heer [A] (lees: zijn BV) zou de overdrachtsbelasting van € 72.000 als een extra kostenpost voor zijn rekening krijgen, wanneer hij geen gebruik zou maken van de bovengenoemde constructie. Nu zou bij teruglevering aan [Hof: [G] ] een verzoek tot teruggave van betaalde belasting kunnen worden gedaan. De heer [A] verklaarde, dat hij heeft gehandeld op advies van notaris [H] uit [Z] .

Verzoek om teruggave artikel 19, lid 1, letter a WBR

Notaris mr. [H] heeft namens [Hof: belanghebbende] een verzoek ingediend om teruggave van de betaalde overdrachtsbelasting van € 72.000. Dit verzoek is ingediend vanwege het feit, dat er binnen de daarvoor gestelde tijd een teruglevering had plaatsgevonden van het onroerend goed onder gebruikmaking van het recht van wederinkoop. Bij dit verzoek zijn bladzijden 1 en 2 van de overeenkomst recht van wederinkoop overgelegd. Het deel “aanvulling recht van wederinkoop” is hierbij niet overgelegd. De Belastingdienst heeft op 26 mei 2010 een beschikking afgegeven … In deze beschikking wordt medegedeeld, dat er een teruggave van overdrachtsbelasting zal worden verleend van € 72.000 … (…).

Gelet op het feit, dat de beslissing op het verzoek om teruggave is genomen op basis van onvolledig verstrekte informatie, is deze beslissing thans heroverwogen. Indien de volledige overeenkomst van wederinkoop inclusief het deel “aanvulling recht van wederinkoop” overgelegd was geweest zou het verzoek om teruggave zijn afgewezen.”

2.16

De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een ontbindende voorwaarde en ook niet van feitelijk en rechtens herstel als bedoeld in artikel 19, lid 1, letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet BRV), waaruit volgt dat hij ten onrechte de teruggaaf heeft verleend. De Inspecteur heeft daarom met dagtekening 2 december 2013 de onderhavige naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van € 72.000 (6 percent van € 1.200.000) opgelegd. Tevens heeft de Inspecteur een vergrijpboete van € 36.000 (50 percent) opgelegd (in bezwaar gehandhaafd) en heffingsrente in rekening gebracht.

2.17

De Inspecteur heeft met dagtekening 3 augustus 2015 een teruggave overdrachtsbelasting van € 90.000 aan [J] verleend. Daarnaast heeft de Inspecteur aan [G] een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting tot een bedrag van € 90.000 opgelegd omdat ten onrechte een beroep is gedaan op de vrijstelling van artikel 15, lid 1, letter r, van de Wet BRV.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de boete terecht en tot een juist bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Verder is in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en de beroepsfase. Belanghebbende beantwoordt de eerste twee vragen ontkennend en de derde vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegengestelde zin. Tussen partijen is niet in geschil dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Voorts is niet in geschil dat de Rechtbank de heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag heeft verminderd.

3.2

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.3

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking, tot vernietiging dan wel vermindering van de boetebeschikking en tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en de beroepsfase.

3.4

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing