Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-03-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2099, 16/00123
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-03-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2099, 16/00123
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 maart 2017
- Datum publicatie
- 24 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:2099
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:8139, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 16/00123
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting. Boete. Grove schuld? Advies notaris.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00123
uitspraakdatum: 14 maart 2017
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 december 2015, nummer AWB 15/1628, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd van € 90.000. Voorts is daarbij bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 45.000 en is een beschikking heffingsrente vastgesteld van € 12.473.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de beschikkingen. Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd tot € 22.500.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 31 december 2015 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op de boete en de heffingsrente vernietigd, de beschikking heffingsrente verminderd tot € 9.381 en de boetebeschikking verminderd tot € 10.000.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur beantwoord.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, zijn echtgenote en mr. [A] en mr. [B] , als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede mr. [C] , namens de Inspecteur, bijgestaan door dr. [D] en mr. [E] .
Met instemming van partijen is deze zaak ter zitting behandeld samen met het beroep van [F] BV, kenmerk 16/00122.
Partijen hebben een pleitnota overgelegd.
Ter zitting zijn als getuigen gehoord [G] en mr. [H] .
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting op de voet van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om op het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting te reageren. Het proces-verbaal is op 2 december 2016 aan partijen verzonden. De Inspecteur heeft bij brief van 12 december 2016 op het proces-verbaal gereageerd. Belanghebbende heeft bij brief van 11 januari 2017 hierop gereageerd.
Na daarvoor verkregen toestemming van partijen heeft het Hof met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft de onroerende zaken gelegen aan de [a-straat] 23 en 25 te [I] (hierna: de onroerende zaken) in 1996 gekocht voor bewoning en voor de uitoefening van zijn schildersbedrijf. Het schildersbedrijf is door belanghebbende in april 2006 verkocht. Belanghebbende heeft in 2007 een andere woning gekocht.
Met dagtekening 14 februari 2007 hebben belanghebbende en [J] BV (hierna: Bouwbedrijf BV) een intentieverklaring opgesteld, betreffende de levering door belanghebbende van de onroerende zaken voor een bedrag van € 1.200.000. Deze overeenkomst had een looptijd tot 1 november 2007. Bouwbedrijf BV werd hierbij vertegenwoordigd door de heer [G] (hierna: [G] ).
Bij akte van levering van 5 november 2007 zijn de onroerende zaken door belanghebbende aan [F] BV (hierna: [F] BV) geleverd. [F] BV is een aan Bouwbedrijf BV gelieerde vennootschap. Hierbij heeft de notaris namens [F] BV een bedrag van € 72.000 aan overdrachtsbelasting voldaan. In de leveringsakte is verwezen naar een koopovereenkomst van 14 februari 2007. Voorts is in de leveringsakte onder meer het volgende opgenomen:
“In het koopcontract en bij de levering zijn danwel worden bij deze akte de volgende bepalingen overeengekomen:
Artikel 1
Verkoper levert het verkochte aan koper:
-
onvoorwaardelijk en niet onderhavig aan inkorting, ontbinding of aan welke vernietiging dan ook;
-
niet bezwaard met beslagen of rechten van hypotheken danwel inschrijvingen daarvan danwel niet bezwaard met andere beperkte rechten, behoudens de in deze akte vermelde;
-
niet bezwaard met kwalitatieve verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek, behoudens de in deze akte vermelde;
-
niet belast met andere bijzondere lasten en beperkingen, behoudens de in deze akte vermelde.”
Eveneens op 5 november 2007 hebben belanghebbende en [F] BV een akte “recht van wederinkoop” opgemaakt. In deze akte is verwezen naar de in 2.3 vermelde akte van levering en is onder meer het volgende opgenomen:
“- dat verkoper zich het recht van wederinkoop heeft voorbehouden voor de tijd van vijf jaar, zodat bovenbedoelde levering is geschied onder de ontbindende voorwaarde van inroeping van dit recht door verkoper;
- dat verkoper derhalve tot vijf jaar na heden de bevoegdheid heeft de koopovereenkomst te ontbinden onder restitutie van de betaalde koopprijs (…)”
Deze akte is door belanghebbende ondertekend en ter registratie aangeboden bij de Inspecteur.
Op 5 november 2007 is tussen belanghebbende en [F] BV ook een akte “aanvulling recht van wederinkoop” opgemaakt. In deze akte is onder meer het volgende opgenomen:
“- dat blijkens onderhandse akte de dato heden ten behoeve van verkoper een recht van wederinkoop is overeengekomen met betrekking tot: …
- dat de wederinkoop uitsluitend om fiscale redenen is overeengekomen;
- dat in verband daarmee partijen
hierbij nader overeenkomen:
- dat het uitoefenen van het recht van wederinkoop door verkoper slechts kan plaatsvinden op initiatief van koper, die verkoper voor alle mogelijke nadelige fiscale en financiële gevolgen voor verkoper voortvloeiende uit het gebruik maken van het recht van wederinkoop volledig vrijwaart;- dat indien verkoper overgaat tot wederinkoop verkoper gelijktijdig verplicht zal zijn tot verkoop en levering aan koper van voormeld registergoed voor dezelfde koopprijs als waarvoor het registergoed is teruggekocht.”
Deze akte is door belanghebbende en [G] getekend. Deze akte is niet ter registratie aangeboden bij de Inspecteur.
Bij akte van 31 maart 2009, door de notaris om 11.32u. ondertekend, zijn de onroerende zaken door [F] BV teruggeleverd aan belanghebbende voor een bedrag van € 1.200.000. In de akte is vermeld dat de teruglevering plaatsvindt ter uitvoering van het recht op wederinkoop. In de akte is, voor zover van belang, vermeld:
“OverdrachtsbelastingDe comparanten verklaren voorts een beroep te doen op de vrijstelling van overdrachtsbelasting ex artikel 15 lid 1 letter r van de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer, omdat de toestand van het verkochte van vóór de omschreven verkrijging door vervreemder zowel feitelijk als rechtens wordt hersteld als bedoeld in artikel 19 van die wet, als gevolg van de vervulling van een ontbindende voorwaarde, zodat ter zake van de in deze akte omschreven teruglevering geen overdrachtsbelasting verschuldigd is.”
In een notariële akte van levering van eveneens 31 maart 2009, door de notaris om 11.42u. ondertekend, is vastgelegd dat belanghebbende als eigenaar bij mondelinge koopovereenkomst de onroerende zaken voor € 1.200.000 heeft verkocht aan Bouwbedrijf BV en dat deze vennootschap de onroerende zaken bij schriftelijke overeenkomst voor € 1.500.000 heeft verkocht aan Stichting [K] (hierna: [K] ). Door middel van deze akte levert belanghebbende rechtstreeks de eigendom van de onroerende zaken aan [K] . In de “Voetverklaring overdrachtsbelasting” bij deze akte is vermeld:
“Ondergetekende, notaris en redacteur van deze akte, verklaart namens de in deze akte genoemde partijen:
-voor zover het van toepassing is een beroep te doen op de vermindering van overdrachtsbelasting zoals omschreven in artikel 13 lid 1 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer wegens de betrokkenheid van het verkochte in de vorige maatstaf van heffing;
-dat wegens verkrijging van het in deze akte omschreven verkochte door koper aan overdrachtsbelasting verschuldigd is een bedrag van negentig duizend euro (€ 90.000,00).”
Aan [F] BV is in 2010 op haar verzoek ingevolge artikel 19 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet BRV) teruggaaf verleend van de door haar in 2007 betaalde overdrachtsbelasting van € 72.000 (zie 2.3).
Op 31 oktober 2012 is een derdenonderzoek gestart bij [K] . In het kader van dat derdenonderzoek heeft op 6 november 2012 een gesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende, diens echtgenote en de Inspecteur. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt. In dit verslag is onder meer het volgende opgenomen:
“8. Waarom is overgegaan tot een overeenkomst met recht van wederinkoop? Is deze overeenkomst nog voorhanden?
Heer [X] moest hierop het antwoord schuldig blijven. Hij was in ieder geval niet van plan om het onroerend goed terug te kopen. Mogelijk heeft dit verband gehouden met de voorwaarde (zie akte) dat de gemeente had bedongen om als eerst mogelijke koper op te treden, wanneer het onroerend goed gesplitst verkocht zou worden door de eigenaar.”
Op 21 november 2012 is een deelonderzoek ingesteld bij [F] BV. Bij brief van 6 december 2012 zijn de bevindingen van dit onderzoek meegedeeld. In deze brief is onder meer vermeld dat de in 2.5 vermelde “aanvulling recht van wederinkoop” uitsluitend om fiscale redenen is overeengekomen. Verder is in deze brief vermeld, voor zover van belang:
“Op de dag van de eigendomsoverdracht, 31 maart 2009, is op initiatief van de heer [G] het onroerend goed eerst door [F] BV weer teruggeleverd aan [Hof: belanghebbende] voor € 1.200.000, die op zijn beurt op dezelfde dag weer doorleverde aan [Hof: [K] ] (…).
Gesprek 21 november 2012
Tijdens ons gesprek op 21 november j.l. vertelde de heer [G] , dat, in samenspraak met notaris [H] , voor deze vorm van levering was gekozen. Dit zou de heer [G] meer tijd geven om het onroerend goed samen met de aannemingsovereenkomst door te leveren aan een koper. Als [G] teruggave had willen bedingen van de overdrachtsbelasting over € 1.200.000 op grond van artikel 13, lid 1 WBR, dan zou doorlevering moeten plaatsvinden binnen een half jaar ná 5 november 2007. Het zag er op het moment van levering van het onroerend goed door [Hof: belanghebbende] aan [Hof: [F] BV] niet naar uit, dat dit binnen een half jaar zou gaan lukken. De heer [G] (lees: zijn BV) zou de overdrachtsbelasting van € 72.000 als een extra kostenpost voor zijn rekening krijgen, wanneer hij geen gebruik zou maken van de bovengenoemde constructie. Nu zou bij teruglevering aan [Hof: belanghebbende] een verzoek tot teruggave van betaalde belasting kunnen worden gedaan. De heer [G] verklaarde, dat hij heeft gehandeld op advies van notaris [H] uit [I] .
Verzoek om teruggave artikel 19, lid 1, letter a WBR
Notaris mr. [H] heeft namens [Hof: [F] BV] een verzoek ingediend om teruggave van de betaalde overdrachtsbelasting van € 72.000. Dit verzoek is ingediend vanwege het feit, dat er binnen de daarvoor gestelde tijd een teruglevering had plaatsgevonden van het onroerend goed onder gebruikmaking van het recht van wederinkoop. Bij dit verzoek zijn bladzijden 1 en 2 van de overeenkomst recht van wederinkoop overgelegd. Het deel “aanvulling recht van wederinkoop” is hierbij niet overgelegd. De Belastingdienst heeft op 26 mei 2010 een beschikking afgegeven … In deze beschikking wordt medegedeeld, dat er een teruggave van overdrachtsbelasting zal worden verleend van € 72.000 … (…).
Gelet op het feit, dat de beslissing op het verzoek om teruggave is genomen op basis van onvolledig verstrekte informatie, is deze beslissing thans heroverwogen. Indien de volledige overeenkomst van wederinkoop inclusief het deel “aanvulling recht van wederinkoop” overgelegd was geweest zou het verzoek om teruggave zijn afgewezen.”
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende bij de teruglevering van de onroerende zaken op 31 maart 2009 ten onrechte een beroep heeft gedaan op de vrijstelling van artikel 15, lid 1, letter r, van de Wet BRV. De Inspecteur heeft daarom met dagtekening 2 december 2013 de onderhavige naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van € 90.000 (6 percent van € 1.500.000) opgelegd. Tevens heeft de Inspecteur een vergrijpboete van € 45.000 (50 percent) opgelegd (in bezwaar verminderd tot € 22.500 (25 percent)) en heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft met dagtekening 3 augustus 2015 een teruggave overdrachtsbelasting van € 90.000 aan [K] verleend. Daarnaast heeft de Inspecteur aan [F] BV een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting tot een bedrag van € 72.000 opgelegd tot herstel van de in 2010 verleende teruggave.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de boete terecht en tot een juist bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Verder is in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Belanghebbende beantwoordt de eerste twee vragen ontkennend en de derde vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegengestelde zin. Tussen partijen is niet in geschil dat de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente terecht zijn opgelegd en dat belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Voorts is niet in geschil dat de Rechtbank de heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag heeft verminderd.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking, tot vernietiging dan wel vermindering van de boetebeschikking en tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep.