Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-03-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2390, 16/00049

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-03-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2390, 16/00049

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
21 maart 2017
Datum publicatie
31 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:2390
Formele relaties
Zaaknummer
16/00049

Inhoudsindicatie

OZB. Vormt woonzorgcentrum een woning?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 16/00049

uitspraakdatum: 21 maart 2017

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende).

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 december 2015, nummer AWB 15/590, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Epe te Apeldoorn (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor het jaar 2014 opgelegd ter zake van het gebruik (OZBG) van de onroerende zaak, gelegen aan de [a-straat] 4 te [A] , berekend naar een waarde van de onroerende zaak van € 3.778.000. Tevens is een aanslag OZB opgelegd ter zake van de eigendom van deze onroerende zaak (OZBE).

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken van 28 februari 2012 de vastgestelde waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 3.762.000. De aanslag OZBE is dienovereenkomstig verminderd. De heffingsgrondslag voor de aanslag OZBG is bij de uitspraak verminderd tot € 227.000.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 3 december 2015 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2016 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord [B] als de gemachtigden van belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [C] , bijgestaan door [D] , taxateur.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van het woonzorgcentrum [E] , gelegen aan de [a-straat] 4 te [A] (hierna: het woonzorgcentrum). Het woonzorgcentrum bestaat uit twee afzonderlijke gebouwen, enige bijgebouwen en een tuin. Het totale perceelsoppervlak bedraagt 38.841 m². Niet in geschil is dat sprake is van één object in de zin van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de wet WOZ).

2.2

De bewoners van het woonzorgcentrum worden toegelaten na een indicatiestelling door het [F] (hierna: [F] ). Het [F] stelt voor alle bewoners een zogenoemd zorgzwaartepakket vast (hierna: zzp) volgens de indeling in de Gebruikersgids verpleging en verzorging. Alle tot het woonzorgcentrum toegelaten bewoners hebben een zzp-indicatie tot maximaal 7. De kosten van het woonzorgcentrum worden uit de AWBZ (thans: Wet langdurige zorg) gefinancierd. Bij belanghebbende zijn zowel verzorgenden als verpleegkundigen in dienst die, naar de individuele behoefte van de bewoners, (verpleegkundige) zorg verlenen. In totaal bewonen 40 personen het woonzorgcentrum en zijn er 20 fte verzorgenden/ verpleegkundigen.

2.3

Behoudens hier niet van belang zijnde uitzonderingen verblijven de bewoners van het woonzorgcentrum daar duurzaam. De bewoners zijn in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het adres van het woonzorgcentrum. Behoudens een enkele uitzondering staat aan de bewoners van het woonzorgcentrum niet elders een woning voor duurzaam verblijf ter beschikking.

2.4

Het hoofdgebouw, ook wel [G] genoemd, heeft een hoofdentree, personeelsruimten, technische ruimten en enige facilitaire ruimten zoals werkkasten en een linnenkamer. Daarnaast bestaat het hoofdgebouw uit vier woonclusters. Iedere wooncluster bestaat uit een aantal appartementen en een gemeenschappelijke woonkamer. De appartementen zijn gelegen aan zogenoemde - overdekte - woonstraten en beschikken alle over een woon/slaapkamer met eenvoudige keukenfaciliteiten, een badkamer met toilet en een kleine berging. Enkele appartementen hebben een afzonderlijke slaapkamer. De appartementen zijn voorzien van aansluitingen voor radio, televisie en geluidsapparatuur. Zij zijn afsluitbaar en hebben een eigen deurbel en een brievenbus. De appartementen zijn volledig door de bewoners zelf ingericht. De gemeenschappelijke woonkamers hebben een oppervlak van ongeveer 90 m² en zijn uitgerust met keukenfaciliteiten.

2.5

Het tweede gebouw, ook wel [H] genoemd, heeft gelijksoortige ruimten als het hoofdgebouw. De acht appartementen in dit gebouw hebben alle een afzonderlijke slaapkamer en woonkamer.

2.6

Het hoofdgebouw kent een logeerkamer waarin personen die niet ingeschreven zijn op het adres van het woonzorgcentrum, tijdelijk worden opgenomen, vaak in verband met ziekte of afwezigheid van hun mantelzorgers.

2.7

De Rechtbank heeft geoordeeld dat het woonzorgcentrum niet in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet. Het beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

Partijen houdt in hoger beroep nog slechts verdeeld of het woonzorgcentrum moet worden aangemerkt als een woning in de zin van artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet.

3.2

Belanghebbende stelt dat meer dan 70 percent van het vloeroppervlak van het woonzorgcentrum dient tot woning dan wel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden.

3.3

De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het woonzorgcentrum niet in hoofdzaak dient tot woning. Hij stelt dat de situatie met betrekking tot de onroerende zaak niet is gewijzigd ten opzichte van de situatie in 2011 waarop het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2014 nr. 13/02504, ECLI:NL:HR:2014:1326, betrekking heeft (hierna: het arrest van juni 2014).

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de heffingsambtenaar, tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de aanslag OZBG en vermindering van de aanslag OZBE tot een aanslag, berekend naar het tarief voor woningen.

3.6

De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing