Rechtbank Gelderland, 03-12-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7483, AWB - 15 _ 590
Rechtbank Gelderland, 03-12-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7483, AWB - 15 _ 590
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 3 december 2015
- Datum publicatie
- 24 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2015:7483
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:2390, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 590
Inhoudsindicatie
Geen samenvatting, publicatie op verzoek.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 15/590
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-straat 1] te [Q] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2013, vastgesteld voor het kalenderjaar 2014 op € 3.778.000. De beschikking is bekend gemaakt en verenigd in één geschrift met de aanslagen onroerendezaakbelastingen (hierna: OZB) ter zake van het gebruik van de onroerende zaak ten bedrage van € 3.853,56 en ter zake van de eigendom van de onroerende zaak ten bedrage van € 4.813,17.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 december 2014 de waarde verminderd tot € 3.762.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd. De heffingsgrondslag voor de OZBG is verminderd tot € 227.000.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 30 januari 2015, ontvangen door de rechtbank op 2 februari 2015, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting stukken nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2015.
Namens eiseres is verschenen gemachtigde [gemachtigde] vergezeld door [A] , werkzaam bij eiseres. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde] .
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak, waarin het woonzorgcentrum [B] (hierna: het woonzorgcentrum) is gevestigd. Het woonzorgcentrum bestaat uit twee afzonderlijke gebouwen, enige bijgebouwen en een tuin.
2. Het woonzorgcentrum is één onroerende zaak in de zin van de Wet WOZ.
3. De rechtbank Zutphen heeft bij uitspraak van 5 september 2012 het beroep inzake de aanslagen onroerendezaakbelasting voor het jaar 2011 ter zake van het gebruik en de eigendom van het woonzorgcentrum gegrond verklaard en geoordeeld dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient (ECLI:NL:RBZUT:2012:2893). Het Gerechtshof Arnhem -Leeuwarden heeft bij uitspraak van 7 mei 2013 (ECLI:GHARL:2013:CA0897) de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Het Gerechtshof heeft aannemelijk geacht dat de woonstraten meer dan incidenteel tevens gebruikt worden in verband met het verlenen van (verpleegkundige) hulp en geoordeeld dat van die ruimten niet kan worden gezegd dat zij dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Hieruit volgt dat het woonzorgcentrum moet worden aangemerkt als een niet-woning. Voor de heffing van de gebruikersbelasting van de onroerendezaakbelastingen heeft het Gerechtshof 24% als maatstaf gehanteerd.
4. De Hoge Raad heeft bij arrest van 6 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1326) het tegen de uitspraak van het Gerechtshof ingestelde cassatieberoep gegrond verklaard. Het oordeel van het Gerechtshof dat van de woonstraten niet kan worden gezegd dat zij dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan overigens als van feitelijke aard in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Daaruit volgt dat minder dan 70% van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan delen die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zodat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet. De Hoge Raad heeft met betrekking tot de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet geoordeeld dat het Gerechtshof ten onrechte de hoofdentrees buiten aanmerking heeft gelaten en de maatstaf voor de heffing van de gebruikersbelasting van de onroerendezaakbelastingen op 12% vastgesteld.
Geschil
5. In geschil is het antwoord op de vraag of het woonzorgcentrum in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet. Meer in het bijzonder is in geschil of de woonstraten dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. De waarde van het woonzorgcentrum is niet meer in geschil. De heffingsgrondslag voor de gebruikersbelasting van de onroerendezaakbelasting is evenmin in geschil.
Beoordeling van het geschil
6. In artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet, in samenhang met artikel 220 van die wet is bepaald dat een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak, in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. In hoofdzaak heeft hier de betekenis van meer dan 70 percent.
Eiseres heeft niet gesteld en de rechtbank is ook niet gebleken dat de feitelijke situatie met betrekking tot het woonzorgcentrum na de hierboven aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof is gewijzigd. De rechtbank gaat dan ook uit van de feiten zoals die zijn vastgesteld in de hierboven onder 3. en 4. genoemde uitspraken.
7. Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om voor het onderhavige jaar anders te beslissen dan het Gerechtshof en de Hoge Raad voor het jaar 2011 reeds hebben gedaan. Dit betekent dat ook voor het onderhavige jaar ten aanzien van de woonstraten niet kan worden gezegd dat zij dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. De stelling van eiseres dat de woonstraten die een gemengde functie hebben naar rato van de oppervlakte aan de woondelen en niet-woondelen dienen te worden toebedeeld, treft geen doel. Bij een gemengde functie wordt namelijk niet voldaan aan het vereiste dat het betreffende deel van de onroerende zaak volledig dienstbaar is aan woondoeleinden. Ook de stelling van eiseres dat uit de toepassing van het Rekenmodel woondelen 220a en 220e van de VNG volgt dat meer dan 70% van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan delen die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, faalt. Eiseres heeft in de overgelegde berekeningen de woonstraten meegenomen als woondeel.
8. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het woonzorgcentrum niet in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet.
9. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in tegenwoordigheid van M.I.M. Geraerts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 3 december 2015 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem . Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |