Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-06-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5328, 15/00296

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-06-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5328, 15/00296

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
27 juni 2017
Datum publicatie
28 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:5328
Formele relaties
Zaaknummer
15/00296

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Negatieve Persoonsgebondenaftrek. Onderhoud onroerende zaken. Subsidie op termijn.

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer 15/00296

uitspraakdatum: 27 juni 2017

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 februari 2015, nummer AWB 14/6466, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 165.295. Bij beschikking is daarbij het verlies uit aanmerkelijk belang vastgesteld op € 5.518. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 3.010.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 91.962, de verliesbeschikking aanmerkelijk belang gehandhaafd en de heffingsrente verminderd tot € 1.333.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 26 februari 2015 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B] . Vanwege de afwezigheid door ziekte van de gemachtigde van belanghebbende is het onderzoek ter zitting geschorst.

1.6

Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 1 juni 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. drs. [C] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door drs. [D] .

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 30 juni 2016 aangetekend aan partijen is verzonden.

1.8

Het Hof heeft het vooronderzoek heropend teneinde de Inspecteur in de gelegenheid te stellen zijn bewijsaanbod gestand te doen. Nadat de Inspecteur zijn stukken had ingediend, heeft belanghebbende daarop gereageerd. Naar aanleiding van het antwoord van belanghebbende heeft het Hof bij brief van 5 april 2017 vragen aan belanghebbende gesteld. Belanghebbende heeft bij brief van 28 april 2017 antwoord gegeven op deze vragen. De Inspecteur heeft hierop schriftelijk gereageerd bij brief van 19 mei 2017.

1.9

Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 7 juni 2017 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. drs. [C] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door [E] .

1.10

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is één van de erfgenamen van [F] , belanghebbendes vader (hierna: [F] ). [F] is [in] 2000 overleden. Bij zijn overlijden liet [F] zijn echtgenote, [G] (hierna: [G] ), en vier kinderen na. [F] en [G] waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. In de huwelijkse gemeenschap vielen onder meer 26 huurwoningen aan [de a-straat] 3 tot en met 15-II en [de b-straat] 262, 266, 270 en 272 te [H] (hierna: de onroerende zaken). [G] is in 2015 overleden.

2.2

[F] heeft in de jaren 1998 tot en met 2000 ingrijpend onderhoud verricht aan de onroerende zaken. Hij heeft in zijn aangiften IB/PVV over die jaren in totaal € 494.815 aan onderhoudskosten op zijn inkomen in aftrek gebracht. Hiervan heeft de Inspecteur een bedrag van € 476.092 geaccepteerd. Voor de financiering van de onderhoudskosten is [F] een lening (hierna: de SOT-lening) aangegaan bij de Stichting Nationaal Restauratie Fonds (hierna: het Restauratiefonds). Hiervoor is hypothecaire zekerheid op de onroerende zaken gevestigd ten behoeve van het Restauratiefonds.

2.3

Op 13 februari 2001 heeft het college van burgermeester en wethouders van Amsterdam aan “ [F + G] ” een subsidie onder voorwaarden en onder een tijdsbepaling (subsidie op termijn, hierna: SOT) toegekend van € 530.923 voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan de onroerende zaken. In de toekenning van de SOT is onder meer het volgende opgenomen:

“Gezien het verzoek van [F + G] aan de gemeente om de subsidie vast te stellen en uit te betalen voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan 26 huurwoningen:

[de b-straat] 262,

[de b-straat] 266,

[de b-straat] 270,

[de b-straat] 272,

[de a-straat] 3-I-II,

[de a-straat] 5-H-I-II,

[de a-straat] 7-I-II-III,

[de a-straat] 9-I-II-III-IV,

[de a-straat] 11-H-I-II-III,

[de a-straat] 13-H-I-II-III,

[de a-straat] 15-I-II

(…)

Overwegende;

• dat het plan is uitgevoerd overeenkomstig de gestelde voorwaarden

• dat het Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer het plan in aanmerking heeft gebracht om de subsidie vast te stellen en uit te betalen;

• dat het rentepercentage van de Stichting Nationaal Restauratiefonds bij het besluit tot verlenen van de subsidie is bepaald op 5,5%;

BESLUITEN:

in overeenstemming met het verzoek van het Stadsdeel Oost/Watergraafsmeervoor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan 26 particuliere huurwoningen vast te stellen:

• de ‘subsidie op termijn’ ten bedrage van f 45.000,00 per woning, zijnde totaal ƒ 1.170.000 die op een termijn van 10 jaar beschikbaar komt, […]

De bovengenoemde besluiten kunnen geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken in geval dat:

a. niet is voldaan aan de in de Verordening Woninggebonden Subsidies van het Regionaal Orgaan Amsterdam 1995 opgenomen subsidievoorwaarden;

b. de subsidie is verleend of vastgesteld op grond van gegevens en gebleken is dat deze zodanig onjuist waren, dat op basis van de juiste gegevens een andere beslissing zou zijn genomen;

c. binnen tien jaar na het besluit tot verlenen van de subsidie de woningen onder bijzondere titel worden vervreemd. Van een eventuele eigendomswisseling dient de Stedelijke Woningdienst Amsterdam onverwijld in kennis te worden gesteld (meldingsplicht).

d. binnen tien jaar na het besluit tot verlenen van de subsidie de woningen aan de bestemming tot huurwoning worden onttrokken. Van een eventuele bestemmingswijziging dient de Stedelijke Woningdienst Amsterdam onverwijld in kennis te worden gesteld (meldingsplicht).

e. binnen tien jaar na het besluit tot verlenen van de subsidie de woningen worden gesplitst dan wel een vergunning tot splitsing wordt aangevraagd. Van een eventuele (aanvraag tot) splitsing dient de Stedelijke Woningdienst Amsterdam onverwijld in kennis te worden gesteld (meldingsplicht).

f. gedurende tien jaar na het besluit tot vaststellen van de subsidie het onderhoud van de woningen niet toereikend is.”

2.4

In de aangifte voor het recht van successie is opgemerkt dat de vier kinderen de enige erfgenamen zijn van [F] , ieder voor een vierde gedeelte.

2.5

In de akte van verdeling van 10 augustus 2001 hebben [G] en de erfgenamen de tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en de daarin vervatte nalatenschap van [F] behorende woningen aan [de a-straat] 3-H, 3-1, 3-2, 9-H, 9-1, 9-2 en 9-3 te [H] aan [G] toegedeeld. De overige woningen in [H] (hierna: de onroerende zaken) zijn toegedeeld aan drie van de kinderen, onder wie belanghebbende, ieder voor een gelijk deel (hierna: de drie erfgenamen). In de akte van verdeling heeft [G] verklaard, dat met deze akte de algehele gemeenschap van goederen en de daarin vervatte nalatenschap van [F] geheel en al is verdeeld.

2.6

Nadat aan de voorwaarden voor het uitkeren van de SOT is voldaan, heeft het Restauratiefonds in 2011 de uitkering van de SOT verrekend met de SOT-lening.

2.7

Belanghebbende heeft op 12 juni 2013 zijn aandeel in het onverdeelde eigendom van de onroerende zaken verkocht. Op 16 oktober 2013 heeft hij dit aandeel geleverd.

2.8

Bij de aanslagregeling IB/PVV 2011 heeft de Inspecteur een bedrag van € 146.666 als negatieve persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen, zijnde een derde deel van € 440.000. De Inspecteur heeft hierbij niet het gehele bedrag van de SOT in de heffing betrokken, omdat hij slechts de SOT heeft belast, voor zover [F] in zijn aangiften IB/PVV kosten in aftrek heeft gebracht waarvoor de SOT is verstrekt.

2.9

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur een bedrag van € 73.333 als negatieve persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen, aangezien hij ten onrechte er geen rekening mee had gehouden dat [G] op grond van het huwelijksvermogensrecht tot de helft van de onverdeelde boedel gerechtigd was.

2.10

Nadat het de Inspecteur in hoger beroep duidelijk is geworden, dat er vier erfgenamen waren, bepleit hij een bedrag van € 55.000 als negatieve persoonsgebonden aftrek.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de Inspecteur terecht en tot het juiste bedrag de SOT als negatieve persoonsgebonden aftrek bij belanghebbendes inkomen uit werk en woning in aanmerking heeft genomen. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur beantwoordt deze deels bevestigend.

3.2

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.629 en een verlies uit aanmerkelijk belang van € 5.518.

3.3

De Inspecteur concludeert eveneens tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.629 en een verlies uit aanmerkelijk belang van € 5.518.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing