Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-06-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5403, 15/01032 t/m 16/01044
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-06-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5403, 15/01032 t/m 16/01044
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 juni 2017
- Datum publicatie
- 28 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:5403
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:4265, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/01032 t/m 16/01044
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Navordering. Verzwegen buitenlandse bankrekening. Tipgever. Onherroepelijke informatiebeschikking. Omkering bewijslast. Redelijke schatting. Boeten terecht?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 15/01032 tot en met 15/01044 en 15/01069 tot en met 15/01081
uitspraakdatum: 27 juni 2017
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 juni 2015, nummers AWB 13/7151, 13/7152, 14/1885, 14/1886, 14/1888, 14/1890, 14/1893, 14/1895, 14/1896, 14/1898, 14/1900, 14/1903/ en 14/1907, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over 1999 tot en met 2010 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over 2000 een navorderingsaanslag vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. Bij beschikking zijn voor alle jaren boetes opgelegd van 100 percent van de verschuldigde belasting. Voorts is bij elke navorderingsaanslag bij beschikking een bedrag aan heffingsrente berekend.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 30 juni 2015 ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente, gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de boetebeschikkingen, de uitspraken van de Inspecteur in zoverre vernietigd, de boetebeschikking die is opgelegd in verband met de navorderingsaanslag IB/PVV 1999 vernietigd en de overige boetebeschikkingen verminderd tot 50 percent van de verschuldigde belasting.
Belanghebbende en de Inspecteur hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Zij hebben beiden een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2017 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. drs. [A] (hierna: [A] ) als haar gemachtigde. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] , [C] en [D] .
De zaken van belanghebbende zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken van de erven [E] te [Z] . Hetgeen ter zitting is opgemerkt wordt geacht op alle zaken betrekking te hebben tenzij uit het zinsverband anders blijkt.
Van het verhandelde ter zitting is met instemming van partijen één proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende, geboren [in] 1942 is ongehuwd en woonachtig op het adres [a-straat] 19 te [Z] . Op hetzelfde adres verbleef ook regelmatig haar broer, [F] , geboren [in] 1949, eveneens ongehuwd, en overleden [in] 2012 (hierna: de broer). Belanghebbende is enig erfgenaam van haar broer.
Belanghebbende heeft voor de jaren 1999 tot en met 2010 telkens aangifte gedaan voor de IB/PVV. In die aangiften heeft zij geen in het buitenland aangehouden vermogen vermeld.
Op 17 februari 2011 heeft [G] te [Z] (hierna: [G] ) een verklaring afgelegd op het kantoor van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Amersfoort, tegenover de ambtenaren van de Belastingdienst [H] en [I] die de verklaringen van [G] hebben vastgelegd in een ambtsedige verklaring van 13 september 2011. [G] heeft de ambtsedige verklaring, na lezing, voor akkoord getekend. Deze verklaring houdt – onder meer – het volgende in:
“(…)
Hij wil informatie verstrekken over [belanghebbende]. (…) Wij hebben de heer [G] erop gewezen dat de Belastingdienst hem geen anonimiteit kan garanderen. De heer [G] verklaarde dat hij dit ook niet wil. Sterker nog: [belanghebbende] weet dat hij naar de Belastingdienst gaat met deze informatie. Hij heeft dit zelf tegen [belanghebbende] gezegd.
(…)
[Belanghebbende] en haar broer (…) maken al jaren gebruik van de chauffeursdiensten en de auto van de heer [G] . Tegen vergoeding rijdt de heer [G] hen of één van hen naar onder meer het buitenland. De vorige week is de heer [G] samen met [belanghebbende] in Basel (Zwitserland) geweest.
(…)
De volgende dag, vrijdag, arriveerden ze in Basel. De heer [G] kreeg de opdracht naar het adres [b-straat] 1 te rijden, Op dat adres bevindt zich de [UBS]-bank.
[Belanghebbende] is daarop de [UBS]-bank ingegaan; de heer [G] bleef in de auto zitten.
Omtrent hetgeen zich binnen de bank heeft afgespeeld is door [belanghebbende] aan de heer [G] verteld.
De reden van [belanghebbendes] bezoek aan de bank was om het geld van de [UBS]- rekening in contanten op te halen en mee te nemen naar Nederland. De contactpersonen binnen de [UBS]-bank (…) hebben haar dit echter afgeraden.
Zij hebben [belanghebbende] erop geattendeerd dat er maximaal € 10.000 per persoon aan contant geld mag [worden] ingevoerd naar Nederland.
Omdat zij met hun tweeën zijn ([belanghebbende] en de heer [G] ) kan maximaal € 20.000 aan contant geld worden meegenomen.
Aangezien [belanghebbende] € 1.000 contant geld bij zich droeg heeft zij van de rekening € 19.000 opgenomen om te vervoeren naar Nederland. Van dat bedrag heeft [belanghebbende] € 10.000 aan de heer [G] overhandigd met de opdracht het geld bij zich te houden totdat zij de grens zijn gepasseerd. De heer [G] heeft hieraan voldaan.
Als verklaring voor de nauwgezette specificatie met betrekking tot de aankopen, verklaarde de heer [G] dat hij over een zeer goed geheugen beschikt. Hij heeft die informatie gelezen van een papiertje / briefje dat [belanghebbende] bij zich droeg. Bij thuiskomst heeft hij de bedragen overgeschreven op een kladje, (…).
(…)
In totaal was derhalve aanwezig op de Zwitserse rekening (inclusief de contante opname) € 410.000.
(…) De heer [G] bevestigde dat hij op donderdag 10 februari 2011 met [belanghebbende] naar Basel is afgereisd.
Vervolgens verklaarde de heer [G] dat [belanghebbende] ook nog over een rekening beschikt bij een bank in Luxemburg. (…)
(…)
Volgens de heer [G] staat de rekening in Luxemburg op naam van [belanghebbende] en bedraagt het tegoed op die rekening € 184.000.
(…)
Na lezing verklaart de heer [G] dat hetgeen hierboven is vermeld een juiste weergave is van hetgeen op betreffende data is besproken.
In aanvulling daarop verklaarde hij zakelijk weergegeven:
- Dat hij broer en zus (…) al meer dan 40 jaren kent.
(…)
- Dat [zij] tot twee jaren geleden bankierden bij de [a-bank] aan de [c-straat] 9 in [Hof: lees] [J] , een plaats bij Antwerpen in België. Gelijktijdig hebben [zij] ook bankrekeningen aangehouden bij de [b-bank] aan de [d-straat] 3, [K] .
- De rekeningen in Duitsland en België zijn in 2009 opgeheven. [De broer] heeft zijn geld gemeld bij de Belastingdienst via een offshoremaatschappij. Het gaat om ruim 2 ton.
[Belanghebbende] heeft het geld contant opgenomen en naar Luxemburg gebracht, naar [c-bank] aan de [e-straat] te Luxemburg. Daar heeft zij om en nabij de € 184.000 gebracht. De heer [G] heeft haar gereden naar de betreffende bank. Het geld en de rente komen vrij in 2014. De heer [G] weet dit want hij was er in 2009 bij het gesprek aanwezig tussen [belanghebbende] en de bankbediende van de betreffende bank.
- Met betrekking tot het geld in Basel verklaart de heer [G] het volgende. Dit is hem verteld door [belanghebbende].
De rekening in Zwitserland is al meer dan 10 jaren geleden geopend, het was nog in de guldenstijdperk. Een vriendin heeft haar toen gereden naar Zwitserland om de rekening te openen.
[Belanghebbende] heeft de rekening in Zwitserland geopend op advies van een manlijk bewoner van een van de werkhuizen. [Belanghebbende] en haar vriendin hebben op een camping geslapen, omdat zij [belanghebbende] haar hondjes heeft meegenomen.
[Belanghebbende] heeft toen iets van 400.000 gulden gestort, dit heeft hij gehoord van [de broer].
(…)”
Naar aanleiding van deze tip heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 19 april 2011 verzocht om informatie over buitenlands vermogen te verstrekken. Op 9 mei 2011 heeft de Inspecteur het formulier ‘Opgaaf buitenlands vermogen’ retour ontvangen. Belanghebbende heeft aangegeven dat zij niet gerechtigd is (geweest) tot één of meerdere bankrekeningen, onroerende zaken en/of ander vermogen in het buitenland en dat “geen buitenlandse rekeningen of vermogen aanwezig [zijn]."
In een telefoongesprek met de Inspecteur op 24 april 2011 heeft belanghebbende verklaard in het verleden obligaties in het buitenland te hebben aangehouden.
In een gesprek met de Inspecteur op 5 augustus 2011 heeft belanghebbende verklaard dat zij (i) 13 jaar geleden over een rekening bij de [d-bank] in België beschikte met een saldo van ƒ 25.000, (ii) in de periode van 1986 tot 1990 € 14.000 aan belasting over haar buitenlandse vermogen heeft betaald, en (iii) een rekening bij de [e-bank] Nederland heeft met een saldo van ongeveer € 25.000. Belanghebbende heeft voor de toename van het saldo in de jaren 2005 tot en met 2007 met € 27.000 en voor de afname in 2008 van het binnenlandse vermogen bij de [e-bank] Nederland met € 50.000, naar de mening van de Inspecteur, in dit gesprek geen sluitende verklaring kunnen geven.
In het gesprek op 5 augustus 2011 heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat hij informatie heeft ontvangen over haar vermogen bij de UBS-bank in Zwitserland en de bank [c-bank] in Luxemburg. De Inspecteur heeft belanghebbende bij de toezending van het gespreksverslag op 12 augustus 2011 verzocht om bij de UBS-bank en de [c-bank] bank informatie op te vragen. Ook is belanghebbende verzocht afschriften van haar bank- en spaarrekeningen bij de [e-bank] Nederland over 2008 over te leggen. Nadien heeft de Inspecteur ook de beschikking gekregen over overzichten van rekeningen bij de [b-bank] [K] Duitsland (hierna: [b-bank] ) waarop de namen van belanghebbende en haar broer zijn vermeld.
Bij brief van 31 augustus 2011 heeft [A] zich gesteld als de gemachtigde van belanghebbende. In die brief heeft hij verzocht om inzicht in de informatie op grond waarvan de Inspecteur veronderstelt dat belanghebbende een buitenlandse bankrekening heeft (aangehouden). Deze brief is aangemerkt als een verzoekschrift op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur en het verzoek is afgewezen bij beslissing van 29 september 2011.
De Inspecteur heeft op 11 november 2011 een informatiebeschikking afgegeven vanwege het niet adequaat voldoen aan de in 2.4 en 2.7 genoemde informatieverzoeken. De Inspecteur heeft het daartegen ingediende bezwaarschrift afgewezen. Bij uitspraak van de Rechtbank van 20 november 2012 is de informatiebeschikking gehandhaafd. Het Hof heeft bij uitspraak van 11 juni 2013 het hiertegen ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Die uitspraak van het Hof is onherroepelijk vast komen te staan.
Daarop volgend heeft de Inspecteur bij brief van 28 augustus 2013 aan belanghebbende zijn voornemen kenbaar gemaakt om de navorderingsaanslagen IB/PVV 1999 tot en met 2010 en VB 2000 op te leggen en deze te verhogen met boetes. In de kennisgeving vermeldt de Inspecteur tevens dat hij na het gesprek van 5 augustus 2011 informatie heeft ontvangen dat belanghebbende gerechtigd is geweest tot vermogensbestanddelen bij de [a-bank] in België en de [b-bank] in [K] . De Inspecteur heeft in verband met het verdragsrecht geen informatie bij de [a-bank] in België kunnen opvragen.
De Inspecteur heeft [b-bank] om informatie verzocht ter zake van door belanghebbende (in het verleden) aangehouden bankrekeningen of depots. Uit een van de [b-bank] ontvangen overzicht blijkt dat in de periode 5 augustus 1994 tot en met 19 maart 2004 een “Wertpapierverrechnungskonto” bestond met vermelding van de namen van belanghebbende en haar broer. Op deze rekening stond op 31 december 2000 een saldo van DM 51,25 negatief en op 31 december 2003 van € 16,43 negatief. Uit het overzicht blijkt voorts dat gegevens over de aan 31 december 2000 voorgaande periode ontbreken omdat de wettelijke bewaartermijn daarvoor is verstreken. In de periode 2 augustus 1994 tot en met 4 maart 2004 bestond tevens een “Depotkonto”. In het overzicht zijn bij deze rekening zowel de naam van belanghebbende als van haar broer vermeld maar uit een bijlage kan worden afgeleid dat de rekening is geopend op naam van de broer van belanghebbende. Belanghebbende was gemachtigd over deze rekening te beschikken. Op deze rekening stonden in de periode 31 december 2001 tot en met 31 december 2003 saldi van respectievelijk CAD 210.780,71, CAD 280.000,00 en CAD 173.150,18. Uit het overzicht blijkt dat ook voor deze rekening gegevens over de aan 31 december 2001 voorafgaande periode ontbreken omdat de wettelijke bewaartermijn daarvoor is verstreken.
De Inspecteur heeft de bank [c-bank] te Luxemburg om informatie verzocht ter zake van door belanghebbende aangehouden bankrekeningen of depots over de periode vanaf 1 januari 2011. Over de voorliggende periode is het voor de Belastingdienst niet mogelijk om informatie op te vragen. [c-bank] heeft medegedeeld dat belanghebbende vanaf 1 januari 2011 geen bankrekeningen of depots bij deze bank heeft gehad.
De Inspecteur heeft de UBS-bank te Zwitserland om informatie verzocht ter zake van door belanghebbende aangehouden bankrekeningen of depots over de periode vanaf 1 maart 2010. Over de voorliggende periode is het voor de Belastingdienst niet mogelijk om informatie op te vragen. UBS heeft bij brief van 15 augustus 2012, voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
“1. [Belanghebbende] hat im Zeitraum vom 1. März 2010 bis 8. Juni 2011 Vermögenswerte bei der UBS AG in der Schweiz gehalten:
a. a) Es bestanden folgende Bank- bw. Nummernbeziehungen:
- Stammnummer: [00000] ;
- Konto-Nummer: [00001] (Kontokorrent Privat EUR);
- Depot-Nummer: [00002] (Wertschriftendepot EUR).
b) Der Eröffnungszeitpunkt der Bankbeziehing liegt vor dem 1. März 2010. Eine Übermittlung von Informationen betreffend frühere Steuerperioden ist uns mangels Rechtsgrundlage aufgrund des alten DBA NL-CH nicht möglich.
c) [Belanghebbende] war einzig und allein an der Kontobeziehung mit der Nummer [00000] berechtigt.
(…)
2. Die UBS AG Schweiz konnte keinerlei Anlagepapiere feststellen, die von [belanghebbende] gehalten werden.”
De bijlagen bij de brief van de UBS-bank van 15 augustus 2012 betreffen de volgende documenten:
- rekeningafschriften van de privé rekening-courant (rekeningnummer [00001] ) (hierna: de rekening) van 1 januari 2010 tot en met 9 juni 2011, waaruit een saldo van € 383.266,76 op 6 juni 2011 blijkt en een eindsaldo van € nihil op 9 juni 2011;
- een vermogensoverzicht van de rekening per 31 december 2010, waaruit een netto saldo van € 413.527 blijkt;
- een vermogensoverzicht van de rekening per 31 mei 2011, waaruit een netto saldo van € 383.838 blijkt;
- een vermogensoverzicht waaruit een contante opname op 11 februari 2011 van € 19.000 blijkt.
Met dagtekeningen 11 september 2013 (IB/PVV 1999 en VB 2000), 26 oktober 2013 (IB/PVV 2007 tot en met 2010), 28 oktober 2013 (IB/PVV 2000 tot en met 2005) en 22 november 2013 (IB/PVV 2006) heeft de Inspecteur aan belanghebbende de navorderingsaanslagen opgelegd.
Tijdens het tweede onderzoek ter zitting op 19 mei 2015 is [G] door de Rechtbank als getuige gehoord. Het verhoor is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting. [G] heeft verklaard te blijven bij zijn, in februari 2011 bij de Belastingdienst afgelegde, verklaring. Hij heeft daarbij nader verklaard over de gang van zaken met betrekking tot de bankrekeningen van belanghebbende en haar broer bij de banken in Duitsland, België, Luxemburg en Zwitserland. Hij heeft, blijkens het proces-verbaal, onder meer verklaard:
- De bankrekening bij [c-bank] in Luxemburg was van [belanghebbende en haar broer]. Er staat nu nog geld van [belanghebbende] daar, ongeveer € 100.000;
- Ik heb niet gezien dat ze het geld opnamen en stortten, omdat ik er niet altijd bij wilde zitten. Maar ik weet wel hoe en wat het is gegaan, wat er is gezegd en wat er is gedaan. Soms heb ik er wel bij gezeten. [c-bank] in Luxemburg is gelegen aan de [e-straat] . [De broer] heeft zijn geld opgehaald. Van [belanghebbende] bleef er ongeveer € 100.000 of iets meer staan.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de onderhavige navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de volgende vragen:
Is met betrekking tot de verklaring van de tipgever [G] sprake van onrechtmatig bewijs zodat die verklaring en de daaruit voortvloeiende gegevens van de buitenlandse banken als zogenoemde verboden vruchten niet tot bewijs mogen dienen?
Is de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen uitgegaan van een redelijke schatting?
Zijn de boetes terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede en derde vraag ontkennend. Belanghebbende stelt zich in het hogerberoepschrift op het standpunt dat de Rechtbank ten onrechte het verzoek heeft afgewezen om meer getuigen te horen. Zij heeft ten onrechte, althans op ontoereikende gronden, geoordeeld dat er geen aanleiding is geweest om de andere voorgedragen getuigen te horen en eveneens ten onrechte, althans op ontoereikende gronden, geoordeeld dat [G] geen vergoeding voor zijn informatie heeft ontvangen. De Rechtbank heeft naar de mening van belanghebbende ten onrechte nagelaten te onderzoeken of de voorschriften van de zogenoemde tipgeversregeling zijn nageleefd. Met betrekking tot de redelijke schatting neemt belanghebbende het standpunt in dat de Inspecteur is uitgegaan van een te hoog buitenlands vermogen. Zij ontkent te hebben beschikt over ander buitenlands vermogen dan bij de UBS-bank. De Inspecteur is uitgegaan van een vermogen bij [c-bank] van € 184.000 terwijl [G] ter zitting van de Rechtbank heeft verklaard dat het gaat om € 100.000. Daarnaast stelt belanghebbende dat de Rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een uit obligaties bestaand vermogen met een opbrengst van 5 percent. Bij een depositorekening kan men niet van een dergelijk percentage uitgaan. Met betrekking tot de boete heeft belanghebbende, in verweer tegen het hogerberoepschrift van de Inspecteur, het standpunt ingenomen dat de Inspecteur met betrekking tot 1999 niet het bewijs heeft geleverd dat belanghebbende over buitenlands vermogen beschikte. Voor het overige stelt belanghebbende – naar het Hof begrijpt – dat de boetebeschikkingen moeten worden vernietigd, dan wel dat de Rechtbank de boetes terecht heeft teruggebracht tot 50 percent.
De Inspecteur is tegengestelde opvattingen toegedaan en stelt dat er geen reden is te twijfelen aan de in vrijheid door [G] afgelegde verklaringen, dat met hem niet is gesproken over een tipgeversregeling en dat geen betalingen zijn gedaan aan [G] voor de door hem verstrekte informatie. Hij meent dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat sprake is van redelijke schattingen. De Inspecteur stelt in het door hem ingediende hogerberoepschrift dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor het opleggen van een boete over 1999. Hij verdedigt voorts dat de, in beginsel op 100 percent van de verschuldigde belasting vast te stellen, boete overeenkomstig vaste jurisprudentie op dit gebied moet worden verminderd met 20 in plaats van 50 percent in verband met de omstandigheid dat de verschuldigde belasting is vastgesteld met toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, en primair tot vernietiging van de opgelegde navorderingsaanslagen, beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen en subsidiair en meer subsidiair tot vermindering van de opgelegde navorderingsaanslagen, beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank doch slechts voor zover de Rechtbank de boetebeschikking over 1999 heeft vernietigd en voor de overige jaren heeft verminderd.