Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-07-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6311, 15/01490
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-07-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6311, 15/01490
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 juli 2017
- Datum publicatie
- 4 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:6311
- Zaaknummer
- 15/01490
Inhoudsindicatie
AWR. Informatiebeschikking. Verzwegen KB Lux-rekening.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 15/01490
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 november 2015 nummer AWB 15/368, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft ten name van belanghebbende een informatiebeschikking vastgesteld met betrekking tot de voor het jaar 2010 op te leggen aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV).
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en belanghebbende een termijn gesteld van zes weken voor het voldoen aan de in de informatiebeschikking genoemde verplichtingen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2017.
Op 7 maart 2017 heeft het Hof een tussenuitspraak (artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht; hierna Awb) gedaan (nr. 15/01490, ECLI:NL:GHARL:2017:2187). Aan deze tussenuitspraak is het proces-verbaal gehecht dat van de zitting is opgemaakt.
Bij brief van 10 april 2017 heeft de Inspecteur nadere inlichtingen verstrekt (artikel 8:51b, eerste en tweede lid, van de Awb). Belanghebbende heeft hierop schriftelijk gereageerd bij brief van 12 mei 2017 (artikel 8:51b, derde lid, van de Awb).
Bij brieven van 22 mei 2017 heeft het Hof partijen medegedeeld dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft (artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Awb), dat het onderzoek wordt gesloten (artikel 8:57, derde lid, van de Awb) en dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
2 Vaststaande feiten
De Inspecteur heeft informatie ontvangen over bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: KB‑Lux) aangehouden bankrekeningen.
Op basis van deze informatie is een strafrechtelijke procedure tegen belanghebbende in gang gezet. Bij arrest van de strafkamer van het Hof van 21 december 2006 is belanghebbende veroordeeld voor het opzettelijk doen van onjuiste aangiften IB/PVV voor de jaren 1995 tot en met 1998. Het Hof heeft wettig en overtuigend bewezen geacht dat belanghebbende in die jaren heeft beschikt over een rekening bij KB-Lux.
Op 10 juni 2011 heeft belanghebbende zijn aangifte IB/PVV 2010 ingediend. In de aangifte heeft belanghebbende geen (tegoeden op) buitenlandse bankrekening aangegeven.
Bij brief van 11 november 2014 heeft de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende ervan in kennis gesteld dat hij zijn onderzoek naar het door belanghebbende in het buitenland aangehouden vermogen voortzet. Onder verwijzing naar artikel 47, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) heeft de Inspecteur belanghebbende via zijn gemachtigde gevraagd informatie te verstrekken over door belanghebbende in het buitenland aangehouden vermogen. In de brief is onder meer het volgende opgenomen:
“Feiten
Ik beschik over de volgende gegevens waaruit blijkt dat uw cliënt en/of zijn partner tenminste één bankrekening aanhoud(t)en) of hebben aangehouden in het buitenland. Ik heb u hier al eerder schriftelijk over geïnformeerd.
Rekeningnummer: [00000]
Bank: Kredietbank Luxemburg
Saldo per 31-01-1994: Fl. 412.187 (€ 187.042) positief
De FIOD heeft de gegevens, vermeld op het microfiche over de rekeninghouder, vergeleken met onder andere gegevens van de Belastingdienst welke gebaseerd zijn op het bevolkingsregister. Uit die analyse komt uw cliënt naar voren als rekeninghouder(s).
Vragen
1. Is deze bankrekening in 2010 nog steeds door uw cliënt aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2010?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op de KBL-rekening gestalde vermogen in 2010 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2010?
5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en)(in kopie) voor deze jaren te overleggen.”
Met dagtekening 13 november 2014 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur geschreven:
“U vraagt naar de bekende weg.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan.
Belanghebbende heeft volledig en juist aangifte gedaan van zijn inkomen en vermogen.
Belanghebbende beschikt niet over enige rekening, anders dan in zijn aangifte vermeld.”
De Inspecteur is van oordeel dat belanghebbende niet adequaat op het verzoek heeft gereageerd en heeft met dagtekening 25 november 2014 ten name van belanghebbende een informatiebeschikking vastgesteld met betrekking tot de voor het jaar 2010 op te leggen aanslag in de IB/PVV.
Belanghebbende heeft bij brief van 16 december 2014 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking en daarbij verzocht te worden gehoord voordat uitspraak op het bezwaar werd gedaan.
In de uitspraak op bezwaar staat dat de Inspecteur van mening is dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is en dat hij daarom ervan heeft afgezien belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.
Bij tussenuitspraak van 7 maart 2017 heeft het Hof geoordeeld dat horen ten onrechte achterwege is gebleven en de Inspecteur in de gelegenheid gesteld om belanghebbende te horen en het Hof binnen acht weken na de dagtekening van de uitspraak te berichten of en, zo ja, in hoeverre het hoorgesprek reden is voor wijziging van de uitspraak op bezwaar.
Bij brief van 10 april 2017 heeft de Inspecteur het Hof laten weten dat het op 6 april 2017 gehouden hoorgesprek geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd en dat hij geen aanleiding ziet de uitspraak op bezwaar te herzien.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven en of hij bij het vaststellen daarvan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht heeft genomen. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur en tot vernietiging van de informatiebeschikking.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.