Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7657, 16/01110 t/m 16/01114
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7657, 16/01110 t/m 16/01114
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 5 september 2017
- Datum publicatie
- 22 september 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:7657
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:573
- Zaaknummer
- 16/01110 t/m 16/01114
Inhoudsindicatie
LB/PVV. Autokostenforfait. Privégebruik BMW. Geen sluitend bewijs.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 16/01110, 16/01111, 16/01112, 16/01113 en 16/01114
uitspraakdatum: 5 september 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 29 juli 2016, nummers AWB 16/770, 16/771, 16/772, 16/773 en 16/774, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2009 tot en met 2013 de volgende naheffingsaanslagen loonbelasting en premies volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente c.q. belastingrente berekend. Voor het jaar 2009 is een vergrijpboete opgelegd. De bedragen zijn als volgt:
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
|
Loonheffing |
9.270 |
9.186 |
9.083 |
7.784 |
6.873 |
Boete |
1.500 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Rente |
1.335 |
1.279 |
1.020 |
693 |
406 |
Totaal |
12.105 |
10.465 |
10.103 |
8.477 |
7.279 |
De Inspecteur heeft op 7 januari 2016 bij in twee geschriften vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard. Het eerste geschrift heeft betrekking op de naheffingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de vergrijpboete voor het jaar 2009. Het tweede geschrift heeft betrekking op de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente c.q. belastingrente voor de overige jaren.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de Rechtbank de over het jaar 2009 opgelegde vergrijpboete ambtshalve verminderd met 5% tot € 1.425 en de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de vergrijpboete vernietigd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het inkopen en plaatsen van (onder andere) sport- en kunststofvloeren. De aandelen in belanghebbende zijn voor 100% in bezit van [A] B.V., waarvan de aandelen voor 100% in bezit zijn van de heer [B] (hierna: [B] ). In de jaren 2009 tot en met 2012 heeft belanghebbende zes werknemers in dienst, onder wie [B] . Met ingang van 2013 zijn nog twee werknemers in dienst, onder wie [B] . De echtgenote van [B] , mevrouw [C] , verzorgt de financiële administratie, doch ontvangt daarvoor geen beloning.
Naast een aantal bestelauto’s beschikt belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2013 over twee personenauto’s. Van 14 januari 2005 tot 7 september 2012 is dat een BMW-5 met een cataloguswaarde van € 71.311, die op laatstgenoemde datum wordt vervangen door een BMW-3 met een cataloguswaarde van € 40.529 (hierna ook wel samen aangeduid als: de BMW). Daarnaast beschikt belanghebbende sinds 25 juli 2008 over een Nissan Qashqai (hierna: de Nissan) met een cataloguswaarde van € 36.397. Met betrekking tot de Nissan rekent belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2013 een bedrag wegens privégebruik tot het loon van [B] . Met betrekking tot de BMW doet belanghebbende dat niet.
In de arbeidsovereenkomst met [B] is opgenomen dat belanghebbende aan hem een dienstauto ter beschikking stelt en daarvoor de kosten voor haar rekening zal nemen. In een door [B] ondertekende brief van 25 juli 2008 van [A] BV aan [B] is het volgende vermeld:
“Mede namens [X] bv bevestigen wij U, dat met ingang van 25-07-2008 uitsluitend de personenauto Nissan Quashquai [00-YYY-0] , mede voor privegebruik, aan U ter beschikking is gesteld. Dit geldt tevens voor toekomstig de [00-YYY-0] opvolgende personenauto’s.”
De BMW wordt door belanghebbende aan [B] ter beschikking gesteld. In de jaren 2005 en 2006 wordt voor de BMW een rittenregistratie bijgehouden. In 2007 ondergaat [B] een oogoperatie waardoor hij enige tijd niet kan rijden. In die periode vervoert zijn echtgenote hem naar klanten. Een rittenregistratie wordt sindsdien voor de BMW niet meer gevoerd. [B] en zijn echtgenote bezitten in de jaren 2009 tot en met 2013 geen privéauto.
In maart 2014 stelt de Inspecteur bij belanghebbende een onderzoek in ter beoordeling van de toepassing van de regeling van het privégebruik auto. Op 7 mei 2014 wordt het rapport naar belanghebbende verzonden, met daarin opgenomen een aankondiging van de op te leggen loonheffingscorrecties en de vergrijpboete.
De aangekondigde correcties zien op het niet in de heffing betrekken van het privégebruik van de BMW. De looncorrectie met betrekking tot deze auto bedraagt respectievelijk € 17.827 (2009, 2010 en 2011), € 15.388 (2012) en € 10.132 (2013). Daarnaast vindt voor het jaar 2013 een looncorrectie van € 4.028 plaats met betrekking tot het privégebruik van de Nissan, wegens onterechte toepassing voor deze auto van het verlaagde bijtellingspercentage van 14.
In het rapport is vermeld dat een vergrijpboete van 25% (het jaar 2009) en 40% (de jaren 2010 tot en met 2013) gerechtvaardigd is vanwege de aanwezigheid van grove schuld. Met betrekking tot de uiteindelijk op te leggen boete is in het rapport vermeld:
“Ik ben van plan de boete te matigen (BBBB paragraaf 6 en 7) wegens overmacht (oogziekte/leeftijd), nalatige begeleiding van de adviseur, en de financiële omstandigheden ten tijde van de beboetbare feiten en van het opleggen van de boete. Na beoordeling van deze individuele omstandigheden is een boete van € 1.500 passend en geboden.”
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende verworpen omdat zij niet heeft doen blijken dat de BMW voor minder dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden is gebruikt. De Rechtbank heeft de vergrijpboete ambtshalve verminderd met 5% wegens een geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn.
In hoger beroep heeft belanghebbende twee schriftelijke verklaringen overgelegd, opgemaakt op 19 december 2016 door [B] en zijn echtgenote. In beide (identieke) verklaringen is het volgende opgenomen:
“Hierbij verklaar ik (…) het volgende. Ik ben als bestuurder verbonden aan de besloten vennootschap [X] B.V. (…). Ik verklaar hierbij uitdrukkelijk dat ik, in de periode 2007 tot en met 2013, de auto merk BMW met kenteken [11-YYY-1] , strikt zakelijk heb gebruikt en dat deze auto in voornoemde periode jaarlijks minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.”
In hoger beroep heeft belanghebbende een rittenregistratie van de BMW voor het jaar 2013 overgelegd. Hierin is per dag een aanduiding gegeven van de bestemming en het aantal gereden kilometers. Zo is bijvoorbeeld op 18 februari 2013 geregistreerd: “Kl/Didam/Zwolle/Utrecht/Kl 310 km”. Van de bestemming is slechts de plaatsnaam opgenomen. Kilometerstanden aan het begin en einde van een rit of aan het begin en einde van het jaar ontbreken. Voor een rit naar kantoor is 44 kilometer geregistreerd.
3 Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslagen met betrekking tot het privégebruik auto voor de BMW terecht zijn opgelegd. Tevens is de opgelegde vergrijpboete in geschil.
Belanghebbende stelt met betrekking tot het privégebruik van de BMW dat uit de omstandigheid dat vast staat dat in het jaar 2006 minder dan 500 kilometer privé met de BMW werd gereden, voortvloeit dat een gelijk, bestendig gebruik in de jaren 2007 en volgende mag worden verondersteld. Daarnaast wijst belanghebbende op de verklaringen van [B] en zijn echtgenote en op de ingebrachte rittenregistratie voor het jaar 2013. Belanghebbende biedt uitdrukkelijk bewijs aan van het opstellen en inbrengen van dergelijke registraties voor de andere jaren. Ook wijst belanghebbende erop dat sinds april 2014 weer een sluitende rittenregistratie wordt gevoerd. Tevens wijst belanghebbende op de brief van 25 juli 2008, waarin is vastgelegd dat uitsluitend de Nissan voor privégebruik ter beschikking is gesteld. Ten slotte stelt belanghebbende dat zij ten onrechte ongelijk wordt behandeld ten opzichte van ondernemingen in de autobranche. Met betrekking tot de vergrijpboete betwist belanghebbende dat haar een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Zij wijst erop dat het voor [B] door zijn oogoperatie in het jaar 2007 niet mogelijk was een rittenregistratie bij te houden. Ook stelt zij dat de brief van 25 juli 2008 is opgesteld op advies van de accountant, een gerenommeerd accountants- en belastingadvieskantoor, en dat zij daarmee zorgvuldig heeft gehandeld.
De Inspecteur voert aan dat aan een mogelijk sluitende rittenregistratie voor het jaar 2006 geen conclusies kunnen worden verbonden voor de jaren 2009 tot en met 2013. De verklaringen van [B] en diens echtgenote acht hij niet of slechts van zeer gering belang omdat deze verklaringen zeer vele jaren na de onderhavige jaren zijn afgelegd en omdat deze afkomstig zijn van personen die (als aandeelhouder of als werknemer bij verhaal van de naheffing) belang hebben bij de uitkomst van het geschil. De rittenregistratie over het jaar 2013 acht de Inspecteur onvoldoende betrouwbaar omdat deze achteraf is opgemaakt, geen kilometerstanden vermeldt, geen adressen en afwijkende routes bevat en uitgaat van geschatte afstanden. Hij wijst erop dat belanghebbende in juli 2014 door de controlerend ambtenaren in de gelegenheid is gesteld alsnog rittenregistraties op te zetten, maar dat zij daar toen van heeft afgezien. De rittenregistratie over het jaar 2014 is niet door de Inspecteur beoordeeld en biedt daarnaast geen zicht op het privégebruik in voorgaande jaren. Aan de opmerking in de brief van 25 juli 2008 dat uitsluitend de Nissan aan [B] voor privégebruik ter beschikking wordt gesteld kan volgens de Inspecteur geen waarde worden gehecht omdat het [B] is die aan zichzelf die beperking oplegt en er geen enkele objectieve waarborg is ingebouwd dat niet van een andere auto, zoals de BMW, voor privédoeleinden gebruik wordt gemaakt. Het in de heffing betrekken van twee auto’s (de Nissan en de BMW) acht de Inspecteur gerechtvaardigd, omdat ook de echtgenote van de auto’s gebruikmaakt en [B] en zijn echtgenote in privé geen auto bezitten. Tenslotte wijst de Inspecteur erop dat de situatie van belanghebbende niet vergelijkbaar is met die van autodealers omdat bij die autodealers sprake is van gebruik van veelvuldig wisselende tot de bedrijfsvoorraad behorende auto’s waardoor het moeilijk is de grondslag voor de bijtelling te bepalen. In feite komt het beleid erop neer dat een praktische regeling wordt getroffen voor de berekening van de grondslag (de cataloguswaarde). Met betrekking tot de boete voert de Inspecteur aan dat belanghebbende op de hoogte was van de regelgeving met betrekking tot het privégebruik (in 2006 werd immers wel een rittenregistratie gevoerd) en geen verklaring heeft gegeven waarom in 2009 en volgende jaren desondanks geen rittenregistratie is gevoerd. De Inspecteur betwist dat de brief van 25 juli 2008 is geschreven op advies van de accountant van belanghebbende. Daarvoor heeft belanghebbende geen enkel bewijs ingebracht.