Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8363, 16/00130 tm 16/00136 en 16/00138 tm 16/00144

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8363, 16/00130 tm 16/00136 en 16/00138 tm 16/00144

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 september 2017
Datum publicatie
29 september 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:8363
Formele relaties
Zaaknummer
16/00130 tm 16/00136 en 16/00138 tm 16/00144

Inhoudsindicatie

Hof acht aannemelijk dat de projectmatige hercheck van de identificatie van houders van buitenlandse bankrekeningen ook betrekking had op belanghebbende en dat de Inspecteur in deze periode voldoende voortvarend heeft gehandeld. Voor de toekenning van vergoeding van immateriële schade ziet het Hof ziet geen reden om de redelijke termijn in verband met bijzondere omstandigheden te verlengen.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers 16/00130 t/m 16/00136 en 16/00138 t/m 16/00144

uitspraakdatum: 26 september 2017

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 december 2015, nummers LEE 13/682 en 13/684 t/m 13/689, ECLI:NL:RBNNE:2015:6182, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn over 1996 en 2003 tot en met 2007 (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over 1997 een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. Bij beschikking zijn voor alle jaren verhogingen respectievelijk boeten opgelegd van 100 percent van de verschuldigde belasting. Voorts is bij elke (navorderings)aanslag bij beschikking een bedrag aan heffingsrente berekend.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de (navorderings)aanslagen in de IB/PVV en de daarbij behorende verhoging, boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente verminderd, alsmede de navorderingsaanslag in de VB en de daarbij behorende verhoging en beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de (navorderings)aanslagen in de IB/PVV en de daarbij behorende beschikkingen heffingsrente verminderd. Voorts heeft de Rechtbank de verhogingen en boetebeschikkingen verminderd tot op 72 percent van de respectievelijke boetegrondslagen over de betreffende jaren, de Staat en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor een bedrag van respectievelijk € 1.500 en € 3.500, en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ter zake van het bezwaar en beroep ten bedrage van in totaal € 1.285,85.

1.4.

Belanghebbende en de Inspecteur hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Zij hebben beiden een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2017. De zaken van belanghebbende zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak, met procedurenummer 16/00137, van belanghebbendes echtgenote. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren [in] 1944 en is gehuwd met mevrouw [A] .

2.2.

Op 18 februari 2005 hebben de Belgische autoriteiten op basis van de Europese Richtlijn 77/799/EEG (de Richtlijn) in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen gegevens (renseignementen) verstrekt aan de FIOD-ECD Team Internationaal. De gegevens bestaan uit een Nota met twaalf bijlagen en zijn op 1 maart 2005 door de FIOD-ECD ontvangen.

2.3.

In de Nota is vermeld dat het gegevens betreft van de bank [a-bank] (hierna: [a-bank] ). De bij de Nota behorende bijlagen bevatten onder meer gegevens over bank- en beleggingsrekeningen van ingezetenen van Nederland, standen van die rekeningen per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996, en namen van rekeninghouders.

2.4.

Naar aanleiding van de door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens heeft de FIOD-ECD een onderzoek ingesteld, welk onderzoek erop gericht was met voldoende mate van zekerheid vast te stellen op welke individuele belastingplichtigen de gegevens betrekking hebben. Daartoe zijn de ontvangen gegevens op geautomatiseerde wijze verwerkt.

2.5.

De aldus bewerkte gegevens zijn door de FIOD-ECD op 1 maart 2006 overgedragen aan een landelijke toezichtorganisatie van de Belastingdienst, waarna door de Belastingdienst – vanwege de grote hoeveelheid gegevens en de in acht te nemen zorgvuldigheid – voor een projectmatige aanpak is gekozen en het project Bank Zonder Naam (hierna: het project) van start is gegaan.

2.6.

In maart 2007 zijn de gegevens van de eerste tranche geïdentificeerde rekeninghouders vrijgegeven voor behandeling op verschillende kantoren van de Belastingdienst, teneinde de niet aangegeven inkomens- en vermogensbestanddelen alsnog in de belastingheffing te betrekken. Belanghebbende behoort tot deze eerste groep geïdentificeerde rekeninghouders.

2.7.

Uit de renseignementen volgt dat bij [a-bank] een rekening werd aangehouden op naam van [A] , met rekeningnummer [00000] . Tijdens het proces van identificatie bleek dat de combinatie van de achternaam van belanghebbende [X] en zijn echtgenote [A] slechts eenmaal in het geautomatiseerde systeem Beheer van Relaties (BVR) voorkomt. De Inspecteur heeft belanghebbende op grond daarvan als (mede)rekeninghouder geïdentificeerd. In zijn aangiften in de IB/PVV voor de onderhavige jaren heeft belanghebbende geen inkomens- of vermogensbestanddelen vermeld die betrekking hebben op een rekening bij [a-bank] .

2.8.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 7 maart 2007 een vragenbrief gestuurd. Bij de vragenbrief is een formulier "Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)" (hierna: de verklaring) en een formulier "Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)" (hierna: de opgaaf) gevoegd.

2.9.

Belanghebbende heeft de verklaring en de opgaaf ingevuld, ondertekend en aan de Inspecteur geretourneerd, die deze op 19 maart 2007 heeft ontvangen.

2.10.

Vervolgens heeft de Inspecteur bij brieven van respectievelijk 20 november 2008 en 9 november 2009 aangekondigd dat hij voornemens is om over de jaren 1996, 1997 en 2004 navorderingsaanslagen met verhogingen respectievelijk vergrijpboeten van 100 percent op te leggen.

2.11.

Bij brieven van 20 november 2008, 9 november 2009 en 25 oktober 2010 is belanghebbende door de Inspecteur in kennis gesteld van zijn voornemen om bij het vaststellen van de (navorderings)aanslagen in de IB/PVV voor de jaren 2003, 2005, 2006 en 2007 af te wijken van de door belanghebbende ingediende aangiften in de IB/PVV en daarbij vergrijpboeten van 100 percent op te leggen.

2.12.

De navorderingsaanslagen in de IB/PVV over 1996 en de VB over 1997, met de bijbehorende beschikkingen, zijn met dagtekening 31 december 2008 opgelegd. De Inspecteur heeft ook de overige in 1.1 vermelde (navorderings)aanslagen en beschikkingen ongeveer één maand na het verzenden van de in 2.10 en 2.11 vermelde kennisgevingen opgelegd.

2.13.

De gemachtigde van belanghebbende heeft in zijn pro forma bezwaarschrift van 13 januari 2009 tegen de navorderingsaanslagen over de jaren 1996 en 1997 en de (navorderings)aanslagen over de jaren 2003 en 2005 verzocht om uitstel voor indiening van de gronden van het bezwaar (hierna: het uitstelverzoek), totdat in het hoogste ressort onherroepelijk uitspraak is gedaan in het kader van het project. In de pro forma bezwaarschriften tegen de overige in geschil zijnde (navorderings)aanslagen, welke bezwaarschriften belanghebbende op latere momenten heeft ingediend, heeft belanghebbende eveneens verzocht om uitstel voor indiening van gronden van de bezwaren.

2.14.

Het uitstelverzoek is door de Inspecteur bij brief van 1 juni 2010 afgewezen. Daarbij is belanghebbende verzocht om binnen vier weken na dagtekening van die brief de gronden van het bezwaar toe te sturen.

2.15.

Bij brief van 8 februari 2011 heeft de Inspecteur (schriftelijk) bevestigd dat de termijn voor motivering van de bezwaarschriften in onderling overleg is verlengd totdat rechtbank Haarlem en rechtbank Den Haag tussenuitspraken hebben gedaan in geheimhoudingszaken. Omdat reeds uitspraak was gedaan in de geheimhoudingszaken, te weten op 8 juni 2010 en 15 juni 2010, heeft de Inspecteur belanghebbende (voor de laatste maal) in de gelegenheid gesteld om vóór 2 maart 2011 de bezwaarschriften nader te motiveren.

2.16.

Met dagtekening 24 februari 2011, ontvangen door de Inspecteur op 25 februari 2011, heeft (de gemachtigde van) belanghebbende aan de Inspecteur een brief gezonden, waarin de gronden van de bezwaarschriften staan vermeld.

2.17.

Vervolgens heeft de Inspecteur de onderhavige uitspraken op bezwaar gedaan, met dagtekeningen van 28 januari 2013, 8 februari 2013 en 13 februari 2013.

2.18.

Bij brief van 11 februari 2013, ontvangen door de Rechtbank op 12 februari 2013, heeft belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.

2.19.

Aanvankelijk heeft belanghebbende steeds ontkend een rekening bij [a-bank] te hebben aangehouden. Bij brief van 11 augustus 2015 heeft de gemachtigde van belanghebbende de Rechtbank bericht dat belanghebbende openheid van zaken wil geven en dat de daarvoor benodigde bankbescheiden aan de Inspecteur zijn gezonden.

2.20.

De Inspecteur heeft aan de hand van de door belanghebbende verstrekte bankafschriften nieuwe berekeningen gemaakt van de ter zake van de onderhavige jaren aan te brengen correcties en de vast te stellen belastbare inkomens en het vast te stellen belastbare vermogen. De Inspecteur heeft bij brief van 20 november 2015 deze berekeningen en de onderliggende stukken naar de Rechtbank gestuurd. Belanghebbende heeft daarvan een afschrift ontvangen.

2.21.

In het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank van 24 november 2015 is – onder meer – het volgende vermeld (waarbij de Rechtbank belanghebbende tezamen met zijn echtgenote als eisers heeft aangeduid en de Inspecteur als verweerder):

de gemachtigde van eisers:

- In het stuk van 20 november 2015 gaat verweerder in op de opnieuw berekende correcties. De correctie voor het jaar 1996 heeft verweerder bepaald op f 11.699. Mijns inziens is dat onjuist. Blijkens de kopieën van de bankafschriften – die als bijlage bij het stuk zijn gevoegd – bedraagt de ontvangen couponrente f 8.390. Dit bedrag dient als opbrengsten in aanmerking genomen te worden. Het door verweerder in aanmerking genomen bedrag van de aftrekbare kosten (f 302) is wel juist. Eisers gaan voor het overige akkoord met de door verweerder opnieuw berekende correcties, belastbare inkomens en vermogens.

(…)

Verweerder:

- Het antwoord op de vraag waarom voor het berekenen van de correctie voor het jaar 1996 is uitgegaan van een opbrengst van f 12.001 moet ik u schuldig blijven. Bij gebrek aan wetenschap ga ik akkoord met een gerealiseerde opbrengst van f 8.390.”

2.22.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 22 december 2015 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en – onder meer – de (navorderings)aanslagen in de IB/PVV en de daarbij behorende beschikkingen heffingsrente overeenkomstig de onder 2.20 genoemde berekeningen van de Inspecteur verminderd. Inzake de navorderingsaanslag in de VB over het jaar 1997 heeft de Rechtbank in het dictum van haar uitspraak niets bepaald.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de navorderingsaanslagen in de IB/PVV over het jaar 1996 en in de VB over het jaar 1997 terecht zijn opgelegd en, zo zulks het geval is, of de navorderingsaanslag in de IB/PVV over 1996 tot een onjuist bedrag is verminderd en of de verhogingen tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Voorts is in geschil of de boetebeschikkingen tot de juiste bedragen zijn opgelegd en of de proceskostenvergoeding en de vergoeding van immateriële schade voor de procedure in bezwaar en beroep op het juiste bedrag zijn vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt de vraag over de proceskostenvergoeding bevestigend en de overige vragen ontkennend. De Inspecteur beantwoordt de vraag over de proceskostenvergoeding en de vergoeding van immateriële schade ontkennend en de overige vragen bevestigend.

3.2.

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, en primair tot vernietiging van de opgelegde navorderingsaanslagen in de IB/PVV over 1996 en de VB over 1997 alsmede de bijbehorende verhogingen en beschikkingen heffingsrente, en subsidiair tot vermindering van deze verhogingen. Daarnaast concludeert belanghebbende tot vermindering van de overige boetebeschikkingen en tot verhoging van de vergoeding van immateriële schade.

3.4.

De Inspecteur concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag in de IB/PVV over 1996, de verhogingen, boetebeschikkingen, proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing