Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8429, 16/01174

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8429, 16/01174

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 september 2017
Datum publicatie
6 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:8429
Formele relaties
Zaaknummer
16/01174

Inhoudsindicatie

IB/PVV. VAR kraamverzorgster. Herziening. Geen terugwerkende kracht. Verlengde werking krachtens beleid.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 16/01174

uitspraakdatum 26 september 2017

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 9 augustus 2016, nummer AWB 16/584, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft ten aanzien van belanghebbende met dagtekening 19 augustus 2015 een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 3.156, derde lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst tot 1 mei 2016) gegeven.

1.2.

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur deze beschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.3.

Het door belanghebbende tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij voorts incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft dit incidentele hoger beroep beantwoord. De Inspecteur heeft vervolgens een nader stuk ingediend.

1.5.

Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 10 augustus 2017 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, haar echtgenoot [A] als haar gemachtigde, alsmede mr. [B] , mr. [C] en [D] namens de Inspecteur.

1.7.

De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en belanghebbende een formulier inzake de schade.

1.8.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is werkzaam als kraamverzorgster.

2.2.

In de jaren 2008 tot en met 2010 heeft zij ter zake van haar werkzaamheden als kraamverzorgster een “aanvraag Verklaring arbeidsrelatie” voor die jaren ingediend. Naar aanleiding van deze aanvragen heeft de Inspecteur telkens een VAR-winst uit onderneming (hierna: VAR-WUO) aan belanghebbende verstrekt.

2.3.

Voor de jaren 2011 tot en met 2014 is aan belanghebbende telkens een VAR-WUO gegeven op basis van een zogenoemde automatische continuering. De beschikking met betrekking tot het jaar 2014 is gedagtekend 2 september 2013.

2.4.

Met het oog op de invoering van de Wet DBA heeft de staatssecretaris van Financiën medio 2014 in een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal goedgekeurd dat huidige VAR-houders geen verzoeken voor het kalenderjaar 2015 hoefden te doen. De voor het kalenderjaar 2014 afgegeven VAR’s konden ook gedurende de eerste maanden van het kalenderjaar 2015 nog worden gebruikt (Brief van 11 juli 2014, nr. DB/2014/325 U). Nadien is deze goedkeuring verlengd tot 1 mei 2016, het tijdstip waarop de Wet DBA is ingevoerd.

2.5.

Naar aanleiding van een rechterlijke procedure van een andere kraamverzorgster, waarin een beroep op het gelijkheidsbeginsel was gedaan (Rechtbank Gelderland 15 december 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:8106), heeft de Inspecteur door middel van een op 10 oktober 2014 gedagtekend formulier vragen aan belanghebbende gesteld over de aard van haar kraamzorgwerkzaamheden. Belanghebbende heeft deze vragen op 14 januari 2015 beantwoord.

2.6.

Naar aanleiding hiervan heeft de Inspecteur met dagtekening 19 augustus 2015 de verklaring voor het jaar 2014 herzien van een VAR-WUO in een VAR-loon uit dienstbetrekking. In de beschikking is vermeld dat deze verklaring geldig is vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

2.7.

In de aangifte IB/PVV 2014 heeft belanghebbende haar inkomsten ter zake van de kraamzorgwerkzaamheden verantwoord als winst uit onderneming. De aanslag IB/PVV 2014 is overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Daartegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.

2.8.

De ten aanzien van belanghebbende op te leggen aanslagen IB/PVV 2015 en 2016 zijn nog niet definitief geregeld.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de herzieningsbeschikking van 19 augustus 2015 rechtsgeldig is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Het incidenteel ingestelde hoger beroep is door de Inspecteur ter zitting uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken. Belanghebbende maakt voorts aanspraak op vergoeding van schade.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en van de herzieningsbeschikking. Zij verzoekt voorts om toekenning van een schadevergoeding ten bedrage van € 9.367,14 en van een proceskostenvergoeding van € 1.358,07.

3.4.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank onder verbetering van de gronden en tot afwijzing van de verzoeken om vergoeding van schade en proceskosten.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing