Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9640, 16/01187
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9640, 16/01187
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 7 november 2017
- Datum publicatie
- 17 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:9640
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:4643, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1228
- Zaaknummer
- 16/01187
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Middellijk lucratief belang? Aandelenbezit en aandeelhoudersovereenkomst. Negatief ROW?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 16/01187
uitspraakdatum: 7 november 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 augustus 2016, nummer AWB 15/3805, ECLI:NL:RBGEL:2016:4643, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende bezit alle aandelen in [A] bv (hierna: [A] bv). De verkrijgingsprijs van deze aandelen als bedoeld in artikel 4.21 van de Wet IB 2001 (hierna: de Wet) bedraagt € 18.151. [A] bv bezit alle aandelen in [B] bv.
Uit de aangifte vennootschapsbelasting 2006 van [B] bv volgt dat zij in 2006 met de verkoop van een deelneming een voordeel heeft behaald van € 6.819.733 en een dividenduitkering van € 6.000.000 aan [A] bv heeft gedaan. [B] bv heeft vervolgens in 2006 voor € 5.803.000 een aandelenbelang van 10,47% in [C] bv (later: [C1] bv; hierna: [C] bv) gekocht, bestaande uit zowel gewone aandelen als cumulatief preferente aandelen.
Omstreeks 5 september 2006 heeft belanghebbende een managementovereenkomst met [B] bv en [C] bv gesloten. Op hetzelfde tijdstip hebben belanghebbende, [B] bv, de andere aandeelhouders en [C] bv een aandeelhoudersovereenkomst gesloten waarin een zogenoemde ratchetbepaling was opgenomen (hierna: de aandeelhoudersovereenkomst). De strekking van de ratchetbepaling is dat – indien en voor zover het rendement van [C] bv een bepaalde drempel overschrijdt – een deel van de winstreserves die op grond van de aandelenverhouding toekomen aan een andere aandeelhouder in [C] bv ( [D] bv) toegerekend wordt aan de gewone aandelen van de managementleden.
In een brief van 9 juni 2009 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde van [C] bv medegedeeld, dat de aandelen in die vennootschap als gevolg van de, in de aandeelhoudersovereenkomst opgenomen, ratchetbepaling aangemerkt worden als een lucratief belang in de zin van artikel 3.92b van de Wet voor de managementleden die (middellijk) aandelen in [C] bv houden.
In oktober 2010 is tussen belanghebbende, [B] bv en [C] bv een vaststellingsovereenkomst gesloten naar aanleiding van een gerezen onoverbrugbaar verschil van inzicht. In juni 2011 is een nadere vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierbij is onder meer afgesproken dat [B] bv haar aandelen in [C] bv om niet zal overdragen aan [C] bv middels inkoop van aandelen door [C] bv. De akte van inkoop is verleden op 2 september 2011. Hierna is de aandeelhoudersovereenkomst beëindigd.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV verzocht om vaststelling van een verlies uit aanmerkelijk belang van € 5.803.000. De Inspecteur heeft een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 334.730 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 76.900. Tevens heeft de Inspecteur - naar het Hof begrijpt - het verlies uit aanmerkelijk belang bij beschikking vastgesteld op nihil.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende het verlies dat [B] bv heeft geleden op het door haar gehouden lucratief belang, op zijn belastbare inkomen uit werk en woning dan wel zijn belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang in mindering mag brengen.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot een bij beschikking vast te stellen verlies uit werk en woning dan wel verlies uit aanmerkelijk belang.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert – naar het Hof begrijpt – tot handhaving van de aanslag en de daarbij vastgestelde beschikking verlies uit aanmerkelijk belang van nihil.