Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9710, 17/00332
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-11-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9710, 17/00332
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 7 november 2017
- Datum publicatie
- 17 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:9710
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2069
- Zaaknummer
- 17/00332
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Woningstichting. Verhuur appartement en parkeerplaats. Een of meer prestaties? Vertrouwensbeginsel. Verzuimboete.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 17/00332
uitspraakdatum: 7 november 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 februari 2017, nummer ARN 13/5063, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Enschede (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan de fiscale eenheid [A] B.V. en [B] B.V. c.s. (hierna: de fiscale eenheid) is over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 572.527. Bij beschikkingen is € 84.563 heffingsrente berekend en is een boete van € 10.127 opgelegd.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
De fiscale eenheid is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
Hangende het beroep heeft de Inspecteur ambtshalve de naheffingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking verminderd tot respectievelijk € 461.448, € 68.604 en € 9.074.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de boete verminderd tot € 6.805 en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade, de proceskosten en het griffierecht.
Belanghebbende, die sinds de ontbinding van de fiscale eenheid per 31 januari 2017 de belastingplichtige is, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
In 2006 heeft Stichting [C] (hierna: de Stichting) het in [Z] gelegen woon-zorgcomplex [D] (hierna: [D] ) in gebruik genomen. [D] omvat 106 seniorenwoningen, commerciële ruimten (o.a. een supermarkt) en een parkeergarage met 106 plaatsen. Aan de voorzijde van [D] is een parkeerplaats aangelegd met 88 plaatsen. Op deze parkeerplaats kan door een ieder vrij worden geparkeerd.
De Stichting is in 2008 als verdwijnende rechtspersoon gefuseerd met woningcorporatie [E] . De naam van [E] is gewijzigd in Stichting [X] (belanghebbende).
Belanghebbende exploiteert tevens het complex [F] (hierna: [F] ) dat bestaat uit seniorenwoningen, commerciële ruimten en een parkeergarage. Bij brief van 11 juni 2001 heeft belanghebbende uiteengezet wat volgens haar de gevolgen voor de omzetbelasting en de overdrachtsbelasting zijn van de ontwikkeling van [F] en de Inspecteur verzocht daarover een standpunt in te nemen. In de brief staat, voor zover in dit geding van belang, het volgende:
“In dit verband merken wij nog op dat de parkeerplaatsen op basis van een afzonderlijke overeenkomst aan diverse gebruikers (huurders, eigenaars koopappartementen, derden) ter beschikking worden gesteld. Bovendien is voor het huren van een parkeerplaats niet vereist dat je een huurder of koper bent van een woning in het betreffende complex: ook derden kunnen een parkeerplaats huren.
Tevens delen wij u mee dat [C] geen gebruik maakt van de goedkeuring van uw Staatssecretaris van 31 januari 1979, nr. 279-1252, inzake het op de verhuur van parkeerplaatsen mogen toepassen van de vrijstelling voor de verhuur van woningen.”
De Inspecteur heeft op 24 januari 2002 meegedeeld akkoord te kunnen gaan met de in de brief van 11 juni 2001 beschreven fiscale handelwijze.
De aan de realisatie van de parkeergarage van [D] toe te rekenen omzetbelasting bedraagt € 533.050. De fiscale eenheid heeft dit bedrag volledig in aftrek gebracht.
Belanghebbende heeft 83% van de parkeerplaatsen in [D] tezamen met een appartement in [D] verhuurd (hierna: gecombineerde verhuur). De overige parkeerplaatsen worden verhuurd aan niet-bewoners van [D] .
Tot de gedingstukken behoren kopieën van huurovereenkomsten tussen belanghebbende en huurders van een appartement en een parkeerplaats in [D] . Deze huurovereenkomsten luiden, voor zover van belang, als volgt:
“ Huurovereenkomst (…)
De ondergetekenden [gegevens van de Stichting]
hierna te noemen “verhuurster”
en
[gegevens van de huurders]
hierna zowel ieder afzonderlijk als beiden gezamenlijk te noemen “huurder”, verklaren als volgt te zijn overeengekomen:
Artikel 1 Het gehuurde
Huurder heeft van verhuurder gehuurd de woning, inclusief eventuele aanhorigheden, staande en gelegen aan [adres] met medegebruik van de eventuele gemeenschappelijke ruimten, een en ander hierna te noemen: “het gehuurde”
Het gehuurde is een seniorenwoning met mogelijkheid voor zorg, inclusief de huur van een parkeerplaats.
(…)
Artikel 4 De door huurder te betalen huurprijs
De maandelijks door huurder verschuldigde huurprijs bestaat uit:
a.) de kale huurprijs, plus
b.) het voorschot op de vergoeding voor leveringen en diensten (servicekosten)
De kale huurprijs wordt gewijzigd volgens de daarvoor geldende regels van de overheid, met dien verstande dat de eerste verhoging zal plaatsvinden met ingang van 1 juli 2007
De door huurder verschuldigde (kale) huurprijs bedraagt: € 920,00
(…).”
Tot de gedingstukken behoren kopieën van huurovereenkomsten tussen belanghebbende en huurders van (uitsluitend) een parkeerplaats in [D] . Deze huurovereenkomsten luiden, voor zover van belang, als volgt:
“ Huurovereenkomst Parkeerplaats
De ondergetekenden [gegevens van de Stichting]
hierna te noemen “verhuurster”
en
[gegevens van de huurders]
hierna zowel ieder afzonderlijk als beiden gezamenlijk te noemen “huurder.
Huurder verklaard in huur te hebben aangenomen de parkeerplaats:
[[D]]
(…)
Artikel 2 Huurprijs en betalingsverplichting
De huurprijs bedraagt € 35,00 (inclusief 19% btw) per maand en zal elk jaar worden herzien overeenkomstig de geldende wettelijke voorschriften
Huurder voldoet de te betalen huurprijs voor de parkeerplaats in zijn geheel, bij vooruitbetaling, vóór de eerste van de maand door overmaking van het verschuldigde bedrag op bankrekeningnummer (…) ten name van verhuurster. (…).”
Ten aanzien van de verhuur van een parkeerplaats op grond van een huurovereenkomst zoals weergegeven onder 2.6 heeft de fiscale eenheid geen omzetbelasting op aangifte voldaan. Ten aanzien van de verhuur van een parkeerplaats op grond van een huurovereenkomst zoals weergegeven onder 2.7 heeft zij wel omzetbelasting op aangifte voldaan.
In de naheffingsaanslag is een bedrag van € 442.315 begrepen dat ziet op 83% van de in totaal € 533.050 aan omzetbelasting die de fiscale eenheid in verband met de realisatie van de parkeergarage in 2006 in aftrek heeft gebracht.
3 Geschil en standpunten van partijen
In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat de naheffingsaanslag minimaal op € 19.259 dient te worden vastgesteld en de verzuimboete minimaal op € 1.443 (€ 1.925 minus 25% wegens overschrijding van de redelijke termijn).
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat bij verhuur van een appartement en een parkeerplaats aan dezelfde huurder sprake is van twee aparte prestaties, namelijk de vrijgestelde verhuur van woonruimte en de belaste verhuur van parkeerruimte voor voertuigen. Subsidiair en meer subsidiair beroept belanghebbende zich op het vertrouwensbeginsel. Subsidiair op vertrouwen dat belanghebbende heeft ontleend aan het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 31 januari 1979 (nr. 279-1252, vervallen per 25 juli 2009; hierna: het Besluit) en meer subsidiair op de onder 2.3 bedoelde akkoordverklaring van de Inspecteur voor [F] , in combinatie met het Besluit. Ten aanzien van de verzuimboete stelt belanghebbende zich op het standpunt dat terecht een verzuimboete is opgelegd voor de omzetbelasting die niet op aangifte is voldaan wegens de belaste verhuur van parkeerruimte op grond van een huurovereenkomst zoals weergegeven onder 2.6. Voor het restant van de verzuimboete beroept belanghebbende zich op een pleitbaar standpunt, namelijk dat zij gelet op de combinatie van het Besluit en de onder 2.3 bedoelde akkoordverklaring van de Inspecteur redelijkerwijs mocht menen dat de aftrek van de voorbelasting op de bouw van de parkeergarage in [D] , op een juiste uitleg van de relevante bepalingen berustte. De Inspecteur neemt de tegenovergestelde standpunten in.
Niet langer in geschil is of het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van fair play zijn geschonden. Voorts zijn de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding en immateriëleschadevergoeding niet in geschil.