Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10034, 18/00202 en 18/00203
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10034, 18/00202 en 18/00203
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 november 2018
- Datum publicatie
- 23 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:10034
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2018:421, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/00202 en 18/00203
Inhoudsindicatie
Voor de toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt een bezwaar gericht tegen meerdere besluiten op één aanslagbiljet aangemerkt als één bezwaar.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummers 18/00202 en 18/00203
uitspraakdatum: 20 november 2018
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 februari 2018, nummers LEE 16/1720 en 16/4574, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor, voorheen van de gemeente Groningen (hierna: de heffingsambtenaar)
en
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Staat)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2015 een aanslag in de afvalstoffenheffing en een aanslag in de rioolheffing opgelegd.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraken op bezwaar in stand blijven, de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding van € 545 per zaak, de Staat veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding van € 455 per zaak, de heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht te vergoeden en veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 750.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom en gebruik van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: het perceel).
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende als eigenaar en gebruiker van het perceel de onderhavige aanslagen in de afvalstoffenheffing en in de rioolheffing opgelegd. Deze aanslagen zijn samen met de beschikking in het kader van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag onroerendezaakbelasting op één aanslagbiljet vermeld.
Belanghebbende heeft bij brief van 13 maart 2015, door de heffingsambtenaar ontvangen op 16 maart 2015, bezwaar gemaakt tegen de aanslagen in de afvalstoffenheffing en rioolheffing. De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 8 maart 2016 de aanslagen gehandhaafd.
3 Geschil
In geschil is de hoogte van de immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep, alsmede de hoogte van de proceskostenvergoeding.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de immateriële schadevergoeding tot een te laag bedrag is berekend en dat deze € 300 per maand moet bedragen voor elke maand dat de redelijke termijn is overschreden. Hij betoogt dat de Rechtbank ten onrechte niet artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie heeft toegepast en verwijst hiervoor naar het arrest HvJ van 1 februari 2017, ECLI:EU:T:2017:48. Voor wat betreft de proceskostenvergoeding stelt belanghebbende dat de Rechtbank ten onrechte is uitgegaan van één bezwaar en één beroep.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.