Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10266, 17/00845
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10266, 17/00845
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 november 2018
- Datum publicatie
- 7 december 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:10266
- Zaaknummer
- 17/00845
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Is de Rechtbank buiten de rechtsstrijd getreden? Motivering bezwaarschrift. Schending hoorplicht?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 17/00845
uitspraakdatum: 27 november 2018
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z]
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 augustus 2017, nummer AWB 17/350, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van Tribuut, belastingcentrum, te Epe (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd van € 62,10. Dit bedrag bestaat voor € 2,10 uit parkeerbelasting en € 60 aan kosten.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard en het verzoek om een kostenvergoeding afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij mondelinge uitspraak van 18 augustus 2017 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2018 te Arnhem. Daarbij is verschenen [A] namens de heffingsambtenaar. Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen. Belanghebbende is uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep bij aangetekende brief van 30 augustus 2018, verzonden naar het adres van zijn gemachtigde [a-straat 1] , [B] . Blijkens informatie van PostNL is de uitnodiging op 1 september 2018 op dat adres aangeboden en is daarbij voor ontvangst getekend.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is houder van het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] (hierna: de auto). Op 23 juli 2016 om omstreeks 14:32 heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto stond geparkeerd aan de Laarstraat te Zutphen. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen aangewezen als plaats waar op dat tijdstip uitsluitend tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
De parkeercontroleur heeft niet een geldig parkeerkaartje of vergunning zichtbaar en leesbaar achter de voorruit van de auto aangetroffen. Naar aanleiding daarvan heeft hij om 14:32 uur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Hij heeft van de situatie ter plaatse foto’s gemaakt waaronder een foto van de voorruit met dashboard van de auto.
Belanghebbende heeft mr. drs. [C] gemachtigd hem te vertegenwoordigen.
De gemachtigde heeft op 28 augustus 2016 een (pro forma) bezwaarschrift ingediend waarin op nog nader aan te voeren gronden bezwaar wordt gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De gemachtigde heeft de heffingsambtenaar verzocht om een vergoeding op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en om telefonisch te worden gehoord. Daarnaast heeft hij verzocht om toezending van ‘alle zaakstukken in het dossier’.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 15 oktober 2016 de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. Hij heeft aangegeven te beschikken over dezelfde administratieve gegevens als de gemachtigde en toegang te hebben tot een geautomatiseerd systeem van de parkeercontrole Zutphen waarin fotomateriaal is opgenomen waaruit blijkt dat in de auto niet een betaalbewijs zichtbaar is aangebracht. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde verzocht om aan te geven wanneer hij wenst te worden gehoord. Bij brief van 10 november 2016 heeft de heffingsambtenaar de gemachtigde herinnerd aan de brief van 15 oktober 2016.
Bij brief van 2 januari 2017 heeft de gemachtigde het volgende geschreven aan de heffingsambtenaar:
“Geachte heer, mevrouw,
Het bezwaarschrift dat ik als bijlage aan deze brief meezend, zond ik u tijdig.
De beslistermijn is thans verstreken zonder dat u de gevraagde beslissing op dat bezwaarschrift heeft genomen. Gelet daarop verzoek ik u binnen uiterlijk twee weken na heden en als in artikel 4:17 van de Awb de gevraagde beslissing te nemen.
Hoogachtend, (…)”
De heffingsambtenaar heeft, zonder de gemachtigde te horen en onder verwijzing naar de brief van de gemachtigde van 2 januari 2017 waarin wordt verzocht binnen twee weken uitspraak te doen, op 6 januari 2017 uitspraak op bezwaar gedaan. Daarin heeft hij het bezwaar ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft geen kostenvergoeding toegekend. Belanghebbende is bij brief van 11 januari 2017 bij de Rechtbank in beroep gekomen. Tegen de uitspraak van de Rechtbank van 18 augustus 2017 heeft belanghebbende bij brief van 25 augustus 2017 hoger beroep ingesteld.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil – kort gezegd – of de heffingsambtenaar ervan heeft kunnen afzien in de bezwaarfase stukken aan de gemachtigde te sturen en of belanghebbende ten onrechte niet is gehoord. Voorts is in geschil of de Rechtbank, met haar oordeel daarover, is getreden buiten de rechtsstrijd. De heffingsambtenaar werpt in hoger beroep de vraag op of het hogerberoepschrift niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Belanghebbende stelt dat de Rechtbank het verweer van de heffingsambtenaar heeft aangevuld en daarmee is getreden buiten de rechtsstrijd. Hij stelt voorts dat de uitspraak van de WAHV-kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarnaar de Rechtbank in haar uitspraak verwijst (
) in het belastingrecht niet kan worden toegepast. Belanghebbende stelt dat ten onrechte geen mogelijkheid is geboden de gronden van het bezwaar aan te vullen en dat de Rechtbank de schending van de artikelen 7:2 en 7:4 van de Awb niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb had mogen passeren. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar en tot terugwijzing van de zaak naar de heffingsambtenaar om opnieuw op het bezwaar te beslissen.De heffingsambtenaar verdedigt primair dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is omdat de gemachtigde misbruik maakt van zijn procesbevoegdheden. Subsidiair verdedigt de heffingsambtenaar dat de Rechtbank niet buiten de rechtsstrijd is getreden en dat het de gemachtigde kan worden verweten dat hij bij het doen van de uitspraak op bezwaar niet over de gronden van het bezwaar beschikte en dat geen hoorgesprek heeft plaatsgevonden. Hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de heffingsambtenaar ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.