Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1132, 16/01345, 16/01347 en 16/01348
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1132, 16/01345, 16/01347 en 16/01348
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 6 februari 2018
- Datum publicatie
- 16 februari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:1132
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:5675, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1723
- Zaaknummer
- 16/01345, 16/01347 en 16/01348
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Ontvankelijkheid beroep. Verzwegen omzet door belastingadviseur? Vereiste aangiften? Omkering en verzwaring bewijslast.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 16/01345, 16/01347 en 16/01348
uitspraakdatum: 6 februari 2018
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 oktober 2016, nummers AWB 15/3549, 15/3551 en 15/3552, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Enschede (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over 2010 een navorderingsaanslag en voor 2011 en 2012 telkens een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is tevens voor elk jaar een boete opgelegd en heffingsrente dan wel belastingrente (hierna: de rentebeschikkingen) in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 april 2015 het bezwaar tegen de vaststelling van het belastbare inkomen voor 2011 afgewezen. Niettemin heeft de Inspecteur, overeenkomstig zijn brief van 2 april 2015, bij kennisgeving van 22 april 2015 de aanslag, de boetebeschikking en de rentebeschikking verminderd in verband met een verlaging van het vastgestelde belastbare inkomen.
De Inspecteur heeft bij uitspraken van 7 mei 2015 de bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV over 2010 en 2012 en tegen de boete- en rentebeschikkingen afgewezen.
Belanghebbende is tegen de in 1.2 en 1.3 genoemde uitspraken in één geschrift in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 25 oktober 2016 voor het jaar 2011 niet-ontvankelijk verklaard en voor de jaren 2010 en 2012 gegrond. De Rechtbank heeft de navorderingsaanslag over 2010 en de aanslag voor 2012 verminderd met dienovereenkomstige vermindering van de rentebeschikkingen, en de boetebeschikkingen eveneens verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is door belanghebbende diverse malen aangevuld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de dossiers van de Rechtbank die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle overige stukken die door belanghebbende nader zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2017 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen [A] en mr. [B] namens de Inspecteur. Belanghebbende is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
Belanghebbende heeft bij brieven van 27 december 2017 en 10 januari 2018 (bij het Hof binnengekomen op 2 januari respectievelijk 22 januari 2018) nadere stukken ingediend. Het Hof vindt daarin echter geen aanleiding het onderzoek te heropenen. Deze stukken zullen bij het doen van deze uitspraak buiten beschouwing worden gelaten. Een afschrift van deze stukken is aan deze uitspraak gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende woont in Nederland. Hij dreef in de onderhavige jaren een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [X] adviseur. De activiteiten van de eenmanszaak bestonden uit het geven van organisatie-, financierings-, assurantie- en belastingadvies en het verrichten van administratieve dienstverlening. Belanghebbende verzorgde als zodanig bedrijfsadministraties van ondernemers en deed belastingaangiften voor ondernemers en particulieren. Hij beschikte daarvoor over een beconnummer bij de Belastingdienst. In dat verband maakte hij gebruik van het aangifteprogramma BAS van Elsevier.
Ter beëindiging van een geschil tussen belanghebbende en de Belastingdienst over de betaling van door belanghebbende verschuldigde belastingaanslagen is tussen hen een overeenkomst gesloten die – onder meer – inhield dat belanghebbende met ingang van 1 januari 2012 zijn bedrijfsactiviteiten als belastingconsulent/administratieconsulent zou staken. Het aan belanghebbende toegekende zogenoemde beconnummer werd vervolgens ingetrokken.
Belanghebbende heeft vervolgens zijn werkzaamheden als belastingconsulent/ administratieconsulent voortgezet onder, achtereenvolgens, de namen ‘ [C] ’ en ‘ [D] ’. Het door belanghebbende toen gebruikte briefpapier vermeldde als kantooradres: [a-strasse] 6a, [E] , Duitsland en als postadres: Postbus [00000] , [Z] . .
Belanghebbende heeft voor de jaren 2010 en 2012 aangifte voor de IB/PVV gedaan. Voor 2011 heeft hij geen aangifte gedaan. In de aangifte voor 2010 heeft belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 19.420. Voor 2012 heeft hij een belastbaar inkomen van nihil aangegeven.
In maart 2013 is tegen belanghebbende een strafrechtelijk onderzoek gestart door de Belastingdienst/FIOD, kantoor Almelo (hierna: de FIOD). Het vermoede strafbare feit betrof de overtreding van artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), kort gezegd het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van belastingaangiften. Het ging daarbij om de belastingaangiften die belanghebbende voor verschillende particuliere cliënten deed. Belanghebbende is, bij arrest van dit Hof van 3 juni 2015,
, wegens het plegen van valsheid in geschrift en oplichting van de Staat der Nederlanden veroordeeld tot een gevangenisstraf. Bij arrest van eveneens 3 juni 2015, , heeft de strafkamer van het Hof het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 127.400, te weten 3.185 aangiften in de jaren 2009, 2010 en 2011 maal 80 percent (het geschatte aantal onjuiste aangiften) maal € 50 per aangifte.De bevindingen van het strafrechtelijke onderzoek zijn vastgelegd in een proces-verbaal van 30 december 2013 dat tot de stukken van het geding behoort. In het proces-verbaal is – onder meer – het volgende opgenomen:
“[blz. 8]
(…)
De Belastingdienst heeft vastgesteld dat er aangiften omzetbelasting en loonheffing van cliënten van [belanghebbende] worden gedaan vanaf het IP-adres [00001].
Uit het antwoord van de provider KPN komt naar voren dat dit IP-adres op naam staat van [de echtgenote van belanghebbende].
(…)
Op dit overzicht zijn alle belastingaangiften te zien welke zijn ingediend vanaf voornoemd IP-adres over de periode 01 mei 2012 tot en met 16 mei 2013.
Het voorgaande doet vermoeden dat [belanghebbende] nog steeds een belastingadviespraktijk drijft vanuit zijn woonadres (…).
(…)
(…)
(…)
Op de tijdens de doorzoeking d.d. 19 maart 2013 bij [belanghebbende] aangetroffen partitie van de server (…) en op één van de personal computers van [belanghebbende] (…) staan diverse aangiften inkomstenbelasting op naam van verschillende belastingplichtigen verdeeld over de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012:
Door (…), EDP-audit medewerker, tevens opsporingsambtenaar van de FIOD, kantoor Zwolle is een proces-verbaal met betrekking tot de aangetroffen aangiften inkomstenbelasting opgemaakt, in detail nader uitgewerkt en bij dit proces-verbaal gevoegd.
Overzicht aangetroffen aangiften
In totaal zijn de volgende aantallen aangiften inkomstenbelasting aangetroffen op de computer van [belanghebbende]:
Jaar 2009: aantal gevonden aangiften IB: 1445;
Jaar 2010: aantal gevonden aangiften IB: 1467;
Jaar 2011: aantal gevonden aangiften IB: 1336;
Jaar 2012: aantal gevonden aangiften IB: 664;
(…)
Verdachte (…) maakt voor het doen van aangiftes inkomstenbelasting voor zijn klanten gebruik van het aangifteprogramma BAS van Elsevier.
(…)
Per jaar is een nieuw programma nodig. (…) BAS 2010 is bedoeld voor het invullen en verzenden van aangiftes over het fiscale jaar 2009.
(…)
[blz. 23/24]
Verklaringen [belanghebbende]
(…)
Heeft u de afgelopen jaren aangiften inkomstenbelasting voor derden gedaan (…)?
Antwoord gehoorde :
“Ja, dat heb ik voor derden gedaan. Dat doe ik al jarenlang. Ik had een vast klantenbestand en dat groeide steeds meer. Ik schat op een aantal van 1100 klanten jaarlijks.”
(…)
U vraagt mij of (…) ik geen bedrijfsmatige activiteiten meer heb ontplooid in welke rechtsvorm dan ook, ik ben gewoon doorgegaan met het invullen van aangiften inkomstenbelasting voor Nederlandse belastingplichtigen. Deze heb ik ook ingezonden aan de Nederlandse Belastingdienst, maar ik heb dat gedaan uit naam van mijn Duitse bedrijf [C] .
(…)
Van waaruit verricht u dan uw werkzaamheden vanuit je Duitse bedrijf als het om Nederlands belastingplichtigen gaat?
Antwoord gehoorde:
Ik doe de werkzaamheden gedeeltelijk vanuit Nederland (…) en gedeeltelijk in Duitsland vanuit het pand in [E] op het adres [a-strasse] 6a. De verhouding is fifty fifty. (…) Bij nader inzien kan ik u nu zeggen dat de verhouding fifty fifty 90% in Nederland moet zijn en 10% in Duitsland.
(…)
Op inkomstenbelasting gebied heb ik in [Duitsland] nooit iets opgemaakt, dat ging technisch gezien ook niet. Het boekhoudprogramma pakt het gewoonweg niet om vanuit Duitsland iets te verzenden.”
Na verkregen toestemming van de officier van justitie voor het gebruik van de gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek ten behoeve van de heffing en de invordering van rijksbelastingen, is door de Inspecteur – met gebruikmaking van de fysieke en digitale gegevens die bij het strafrechtelijk onderzoek in beslag waren genomen – een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over 2010, 2011 en 2012. De controlerend ambtenaar heeft bij zijn onderzoek gebruik gemaakt van de volgende gegevens en uitgangspunten zoals die bij het strafrechtelijk onderzoek zijn gebleken:
- -
-
de bestanden Elsevier IB 2011 en 2012, aangetroffen op de computer van belanghebbende;
- -
-
een bestand van alle burgerservicenummers waarvoor belanghebbende vanaf 2010 aangifte heeft gedaan met behulp van het beconnummer, opgemaakt door de FIOD;
- -
-
een bestand van zes maanden kopiefacturen over het tweede halfjaar 2010;
- -
-
vier losse facturen 2012, aangetroffen op de computer van belanghebbende;
- -
-
een facturenbestand 2012, opgemaakt door de echtgenote van belanghebbende;
- -
-
een gemiddelde prijs van € 75 inclusief omzetbelasting voor het invullen van aangiften van particulieren, ofwel € 63,03 exclusief omzetbelasting;
- -
-
een gemiddelde prijs van € 1.000 exclusief omzetbelasting voor ondernemers.
De uitkomsten van dit onderzoek zijn opgenomen in een rapport boekenonderzoek van 8 mei 2014. Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek zijn aan belanghebbende de onderhavige belastingaanslagen en beschikkingen opgelegd. Daarbij is de volgende berekening van de winst uit onderneming als uitgangspunt gehanteerd:
77 ondernemers à € 1.000 € 77.000
1.283 particulieren à € 63,03 € 80.861
700 aangiften zonder beconnummer € 44.000
Afgerond € 200.000
Geschatte kosten van de onderneming € 10.000
Meewerkaftrek echtgenote € 20.000 € 30.000 -
€ 170.000
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende, zowel wat de aanslag als wat de boetebeschikking betreft, niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op het jaar 2011. Met betrekking tot de jaren 2010 en 2012 heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan en dat voor die jaren de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Voor zover bij de berekening van de omzet door de Inspecteur is uitgegaan van 700 aangiften zonder beconnummer is naar het oordeel van de Rechtbank voor 2010 geen sprake van een redelijke schatting. Rekening houdend met dit een en ander en met diverse herberekeningen van aftrekbare bedragen, heeft de Rechtbank de navorderingsaanslag over 2010 verminderd. Voor 2012 heeft de Rechtbank de schatting van de Inspecteur gevolgd. De aanslag voor dat jaar is slechts verlaagd in die zin dat, tot herstel van een kennelijke vergissing van de Inspecteur, het belastbare inkomen is verminderd van € 140.538 tot € 137.326. De Rechtbank heeft de rentebeschikkingen dienovereenkomstig verminderd.
De Inspecteur heeft de opgelegde boeten bepaald op 40 percent van de te weinig geheven belasting. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het aan voorwaardelijk opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven. De Rechtbank heeft geoordeeld dat in beginsel de door de Inspecteur opgelegde boeten passend en geboden zijn. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn heeft de Rechtbank de vastgestelde boeten met vijf percent verminderd tot 38 percent van de te weinig geheven IB/PVV.
Tot slot heeft de Rechtbank bepaald dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht moet vergoeden.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of de belastingaanslagen en de boete- en rentebeschikkingen terecht en tot de juiste hoogte aan belanghebbenden zijn opgelegd. Voorts is in geschil of het beroep van belanghebbende voor 2011 terecht door de Rechtbank niet-ontvankelijk is verklaard, of door de Inspecteur alle stukken van het geding zijn ingezonden en of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding.
Het Hof begrijpt het standpunt van belanghebbende aldus dat de navorderingsaanslag IB/PVV over 2010, de daarbij opgelegde rentebeschikking en de boetebeschikkingen over de jaren 2010, 2011 en 2012 moeten worden vernietigd en dat de aanslagen IB/PVV voor 2011 en 2012 moeten worden verminderd, telkens met dienovereenkomstige vermindering van de rentebeschikking.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.