Home

Rechtbank Gelderland, 25-10-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5675, AWB - 15 _ 3549ev

Rechtbank Gelderland, 25-10-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5675, AWB - 15 _ 3549ev

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
25 oktober 2016
Datum publicatie
26 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:5675
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3549ev

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en aanslagen 2011 en 2012.

Beroep 2011 is te laat dus niet-ontvankelijk, ook voor de boete.

Dat uitspraak op bezwaar na de wettelijke termijn is gedaan maakt niet dat de belastingaanslagen vernietigd moeten worden. Een eventuele verjaring van het recht tot invordering staat niet ter beoordeling van de belastingrechter.

Omkering en verzwaring van de bewijslast, nu - ondanks enkele correcties van de rechtbank - aannemelijk is dat in 2010 een aanzienlijk bedrag aan belasting niet is betaald en in 2012 geen aangifte is gedaan op grond van het onjuiste standpunt dat eiser in Duitsland belastingplichtig was. De bewustheid van eiser vloeit voor dit laatste voort uit het feit dat hij heeft verklaard dat hij 90% van zijn werkzaamheden in Nederland uitoefende zonder redelijke verklaring waarom hij mocht menen dat hij daarvoor in Nederland geen aangifte zou hoeven doen. Bovendien is eiser belastingadviseur.

Schatting voor 2010 wordt verminderd nu een aantal van 700 aangiften zonder beconnummer niet kan worden afgeleid uit het FIOD-onderzoek. De schatting voor 2012 is op andere gronden gebaseerd. In het licht van de feiten en aangevoerde stellingen is die schatting wel redelijk. Verweerder heeft echter verzuimd de onjuiste berekening van de MKB-winstvrijstelling in de uitspraak op bezwaar mee te nemen, dus beide beroepen zijn gegrond.

De boetes worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de belastingaanslagen en verder gematigd in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 15/3549, 15/3551 en 15/3552

in de zaken tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser de navolgende belastingaanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekering (hierna: IB/PVV), opgelegd, berekend naar de navolgende bedragen aan belastbaar inkomen uit werk en woning, alsmede bij beschikkingen de navolgende boetes opgelegd en bedragen aan heffingsrente/belastingrente in rekening gebracht:

Jaar

Belastingaanslag

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Boete

Heffingsrente/

belastingrente

2010

navorderingsaanslag

€ 139.022

€ 23.498

€ 5.699

2011

aanslag

€ 142.650

€ 25.165

€ 4.426

2012

aanslag

€ 140.538

€ 24.580

€ 3.198

Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen de aanslag zorgtoeslag 2011 van 27 januari 2015 mede aangemerkt als bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2011 en dit bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 13 april 2015 ongegrond verklaard.

Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 7 mei 2015 de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en de aanslag IB/PVV 2012, de beschikkingen heffingsrente/belastingrente en de boetebeschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft bij brief van 17 juni 2015, ontvangen door de rechtbank op 18 juni 2015, beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2016.

Eiser is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Namens verweerder zijn [gemachtigde] en [A] verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Van 1 januari 1984 tot en met 13 november 2013 is er een onderneming van eiser ingeschreven geweest bij de Kamer van Koophandel. Tot 1 januari 2010 betrof dit een coöperatieve vereniging. In de onderhavige jaren was sprake van een eenmanszaak onder de naam [B] . De activiteiten van de eenmanszaak bestonden uit het geven van organisatie-, financierings-, assurantie- en belastingadvies en het verrichten van administratieve dienstverlening. Eiser deed onder meer belastingaangiften voor particulieren en ondernemers. Hij beschikte daarvoor over een beconnummer bij de Belastingdienst. In dat verband maakte hij gebruik van het aangifteprogramma [C] van [D] .

2. Eiser heeft voor de jaren 2010 en 2012 aangifte voor de IB/PVV gedaan. Voor 2011 heeft hij geen aangifte gedaan. In de aangifte over 2010 heeft hij een belastbare winst aangegeven van € 26.535. Na aftrek van een bedrag van € 4.696 als saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning en een persoonsgebonden aftrek (ziektekosten) van € 2.419 resteerde een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.420. Voor 2012 heeft eiser een belastbaar inkomen van nihil aangegeven.

3. Op 19 februari 2013 is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar eiser. Het vermoede strafbare feit betreft de overtreding van artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), kort gezegd het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van belastingaangiften. Het ging daarbij om de belastingaangiften die hij voor verschillende particuliere cliënten deed. De bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek zijn vastgelegd in een proces-verbaal van 30 december 2013.

4. In maart 2013 heeft de officier van justitie het vergaarde bewijsmateriaal beschikbaar gesteld aan verweerder ten behoeve van de heffing en invordering van rijksbelastingen.

5. Verweerder is bij eiser een onderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over 2010 tot en met 2012. De uitkomsten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport boekenonderzoek van 8 mei 2014. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn aan eiser de onderhavige belastingaanslagen en beschikkingen opgelegd.

Geschil

6. In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en de aanslagen IB/PVV 2011 en 2012 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd, waarbij mede van belang is dat verweerder de bewijslast heeft omgekeerd en verzwaard. Ook spelen enkele formele vragen.

Beoordeling van het geschil

2011

7. De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of het beroepschrift voor 2011 tijdig is ingediend. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. De termijn vangt op grond van artikel 26c van de AWR aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij die dag is gelegen vóór de dag van bekendmaking.

8. Het beroepschrift is ingekomen bij de rechtbank op 18 juni 2015. Eiser heeft in zijn beroepschrift gesteld dat de dagtekening van de uitspraken op bezwaar 7 mei 2015 is. Dit is voor de belastingjaren 2010 en 2012 juist. Voor het belastingjaar 2011 is dit niet juist. Volgens de door eiser niet bestreden verklaring van verweerder is er op 7 mei 2015 geen uitspraak op bezwaar gedaan over 2011. Verweerder heeft een uitspraak op bezwaar van 13 april 2015 overgelegd en heeft gesteld dat dit de uitspraak op bezwaar is waartegen het beroep zich richt.

9. Eiser heeft niet bestreden dat hij niet afzonderlijk bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2011 en dat alleen bezwaar is gemaakt tegen de aanslag Zorgverzekeringswet 2011 en tegen de aanslag zorgtoeslag. Gelet op de gronden heeft verweerder het bezwaar tegen de aanslag zorgtoeslag tevens aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2011. Op dat bezwaarschrift is beslist bij uitspraak op bezwaar van 13 april 2015. Hierin is, voor zover van belang, het navolgende opgenomen:

“Op 27 januari 2015 ontving ik uw brief waarin u bezwaar maakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2011, aanslagnummer [000] .H16.01 dagtekening van het aanslagbiljet 13 juni 2014. Dit n.a.v. uw bezwaarschrift tegen de aanslag zorgtoeslag 2011 met aanslagnummer (…)

Samenvatting van uw bezwaar

U maakt bezwaar tegen de aanslag zorgtoeslag i.v.m. de vaststelling van de hoogte van uw inkomen.

Beoordeling van uw bezwaar

Beslissing