Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-05-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:11739, 17/00471
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-05-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:11739, 17/00471
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 mei 2018
- Datum publicatie
- 21 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:11739
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:1470, Overig
- Zaaknummer
- 17/00471
Inhoudsindicatie
Uitspraak op verzet. Verzetschrift te laat ingediend. Verzet niet-ontvankelijk.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 17/00471 tot en met 17/00475
uitspraakdatum: 15 mei 2018
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 maart 2017, nummers AWB 15/6213, 15/6215, 15/6217, 15/6219 en 15/6221, ECLI:NL:RBGEL:2017:1470, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Gorinchem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn met de aanslagnummers [nummer] .H.87, - H.97, - H.06, - H.16.01 en - H.26.01 voor de jaren 2008 tot en met 2012 belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikkingen is daarbij heffingsrente/belastingrente in rekening gebracht en zijn boetes opgelegd.
Belanghebbende is tegen genoemde besluiten in bezwaar gekomen bij de Inspecteur. De Inspecteur heeft op 2 september 2015 op de bezwaren beslist.
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft in deze zaken op 21 maart 2017 uitspraak gedaan.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.Het door hem daarvoor verschuldigde griffierecht is door belanghebbende niet betaald. Het Hof heeft het in deze zaken ingestelde hoger beroep daarop op de voet van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bij uitspraak van 22 augustus 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof van 22 augustus 2017 verzet gedaan. Het verzetschrift is bij het Hof binnengekomen op 4 oktober 2017.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
Op 27 februari 2018 heeft Hof mondeling uitspraak op het verzet gedaan. Afschriften van het proces-verbaal daarvan zijn tezamen met het proces-verbaal van de zitting op 28 februari 2018 aangetekend per post aan partijen verzonden.
Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij brief van 18 april 2018 verzocht om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzetschrift
Belanghebbende heeft in het verzetschrift verklaard dat de nota griffierecht en de door de griffier aangetekend verzonden herinnering bij hem zijn blijven liggen in verband met drukte wegens de oprichting van een nieuw bedrijf.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij de enveloppe met het verzetschrift persoonlijk op 4 oktober 2017 aan de balie in het Paleis van Justitie te Arnhem heeft afgegeven. Hij was in de veronderstelling dat dat de laatste dag van de termijn was. Voorts heeft hij verklaard dat hij de oorspronkelijke nota en de aangetekend verzonden herinnering is kwijtgeraakt, en dat hij in zijn verzetschrift ook heeft verzocht om een nieuwe nota. Na ontvangst daarvan zal hij het verschuldigde griffierecht onmiddellijk betalen.
Op grond van artikel 8:55, tweede lid, juncto artikel 6:7, van de Awb, moet het verzetschrift worden ingediend binnen zes weken na de voorgeschreven bekendmaking van de uitspraak. Het verzetschrift is tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het staat vast dat belanghebbende het verzetschrift niet per post heeft verzonden.
De uitspraak van het Hof waartegen het verzet is gericht, is aangetekend aan belanghebbende verzonden op 22 augustus 2017. De termijn voor indiening van een verzetschrift liep derhalve af op 3 oktober 2017. Dit betekent dat het verzetschrift te laat bij het Hof is ingediend.
Naar het oordeel van het Hof leidt hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd niet tot de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij met de te late indiening van het verzetschrift in verzuim is geweest. Het verzet moet derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het Hof is, ten overvloede, van oordeel dat ook hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd voor het niet betalen van het griffierecht geen grond oplevert voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij met het niet betalen van het griffierecht in verzuim is geweest.
3 Beslissing
Het Hof verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. A.E. Keulemans, mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
De beslissing is op 15 mei 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A.W.M. van der Waerden) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.