Rechtbank Gelderland, 21-03-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1470, AWB - 15 _ 6213
Rechtbank Gelderland, 21-03-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1470, AWB - 15 _ 6213
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 21 maart 2017
- Datum publicatie
- 21 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:1470
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:1894, Overig
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:11739, Overig
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 6213
Inhoudsindicatie
Correcties bij belastingadviseur naar aanleiding van boekenonderzoek.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 15/6213, 15/6215, 15/6217, 15/6219 en 15/6221
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 21 maart 2017
in de zaken tussen
[X] , te [Z] , eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Gorinchem, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser de volgende (navorderings-) aanslagen en beschikkingen opgelegd:
- Met dagtekening 28 juni 2014 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .H.87) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2008, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.275, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 4.280. Tevens is bij beschikking € 2.485 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- Met dagtekening 2 augustus 2014 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .H.97) IB/PVV 2009, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.052, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 5.705. Tevens is bij beschikking € 3.213 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- Met dagtekening 22 mei 2014 een aanslag (aanslagnummer [000] .H.06) IB/PVV 2010, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.018, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 226. Tevens is bij beschikking € 512 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- Met dagtekening 5 september 2014 een aanslag (aanslagnummer [000] .H.16.01) IB/PVV 2011, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.430, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 8.200 en een verzuimboete van € 984. Tevens is bij beschikking € 1.638 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- Met dagtekening 30 januari 2015 een aanslag (aanslagnummer [000] .H.26.01) IB/PVV 2012, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.135, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 5.136. Tevens is bij beschikking € 1.333 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 2 september 2015 het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2010 niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige de (navorderings-) aanslagen, de beschikkingen heffingsrente en belastingrente alsmede de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 12 oktober 2015, ontvangen door de rechtbank op 13 oktober 2015, tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2017. Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. [A] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser drijft sinds 9 januari 2008 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam “ [B] ”. De activiteiten bestaan uit de exploitatie van een boekhoud- en belastingadvieskantoor.
2. In 2012 en 2013 heeft bij eiser een boekenonderzoek plaatsgevonden naar onder meer de aanvaardbaarheid van de door hem ingediende aangiften IB/PVV 2008 tot en met 2010. Later zijn de jaren 2011 tot en met 2012 in het onderzoek betrokken. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport, gedagtekend 26 mei 2014. Een afschrift van het rapport maakt onderdeel uit van de gedingstukken. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“2.3.1 Administratieplicht (artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen)
Tijdens het onderzoek is op 18 februari 2013 een informatiebeschikking aan belastingplichtige gezonden. Hierin is aangegeven dat de volgende informatie niet was verstrekt:
- Jaaroverzichten van het doorlopend krediet;
- Jaaropgave van de hypotheekrente over het jaar 2008;
- De ontbrekende bankafschriften van de privé-rekeningen;
- De kopie-facturen van de uitgeschreven facturen met de factuurnummers die vermeldt zijn op de bankafschriften.
Tegen de informatiebeschikking is geen bezwaar gemaakt.
Tevens is er geen kasboek bijgehouden ondanks de kasontvangsten die ieder jaar plaatsvinden. Belastingplichtige voldoet door het niet aandragen van de gevraagde informatie en het niet bijhouden van een kasboek niet aan de verplichtingen van artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna AWR). Op grond van artikel 25, derde lid en artikel 27e van de AWR is in een bezwaar en/of beroepsprocedure de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing. Daarnaast ben ik van mening dat in de gecontroleerde periode de vereiste aangiften niet zijn gedaan en stel ook om deze reden dat op grond van artikel 25 lid 3 en artikel 27e van de AWR (…) omkering van bewijslast van toepassing is.
(…)
4.27 Gecorrigeerde winst
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
|
Vastgestelde/aangegeven winst volgens auditfile |
€ 7.757- |
€ 81- |
€ 601 |
€ 18.024 |
€ 0 |
€ 28- |
€ 18.609- |
Correctie 1 |
€ 21.496 |
€ 27.331 |
€ 30.438 |
€ 48.624 |
€ 60.409 |
53.575 |
|
Correctie 2 |
€ 2.281- |
€ 6.261- |
€ 6.261- |
€ 1.879 |
€ 3.470 |
€ 7.084 |
|
Correctie 3 |
€ 3.415- |
||||||
Correctie 4 |
€ 4.428 |
€ 5.961 |
€ 6.753 |
€ 9.166 |
€ 6.528 |
€ 8.158 |
|
Correctie 5 |
€ 3.823 |
€ 13.758 |
€ 13.758 |
€ 10.376 |
€ 10.144 |
€ 9.830 |
|
Correctie 6 |
€ 563 |
€ 5.263 |
€ 28 |
€ 60 |
|||
Correctie 7 |
€ 3.058 |
||||||
Correctie 8 |
€ 2.100- |
€ 122- |
€ 162- |
€ 162- |
|||
Correctie 9 |
€ 1.001- |
||||||
Correctie 10 |
€ 3.292 |
||||||
Correctie 11 |
€ 1.314 |
€ 1.797 |
€ 1.694 |
€ 4.028 |
€ 1.656 |
||
Correctie 12 |
€ 243 |
€ 494 |
€ 844 |
||||
Correctie 13 |
€ 444 |
€ 229 |
|||||
Correctie 14 |
€ 90 |
€ 99 |
|||||
Correctie 15 |
€ 2.784 |
€ 4.101 |
€ 6.386 |
€ 4.531 |
|||
Correctie 16 |
€ 3.625 |
€ 3.991 |
|||||
Correctie 17 |
€ 877 |
||||||
Correctie 18 |
€ 116 |
||||||
Correctie 19 |
€ 1.220 |
||||||
Correctie 20 |
€ 43 |
||||||
Correctie 21 |
€ 9.028 |
€ 2.128 |
€ 2.164 |
€ 2.648 |
€ 658 |
€ 4.866- |
€ 7.280- |
Correctie 22 |
€ 861 |
€ 4.486- |
€ 7.841- |
€ 5.650- |
€ 10.746- |
€ 10.045- |
€ 9.784- |
Correctie 23 |
€ 556- |
€ 1.020- |
|||||
Correctie 24 |
€ 7.945 |
||||||
Correctie 25 |
€ 3.902 |
||||||
Correctie 26 |
€ 1.132 |
||||||
----------- |
----------- |
----------- |
---------- |
--------- |
----------- |
----------- |
|
Nader vastgestelde/ aangegeven winst volgens auditfile |
€ 410 |
€ 29.899 |
€ 45.584 |
€ 69.902 |
€ 78.798 |
€ 73.735 |
€ 50.041 |
Aangegeven winst in aangifte |
€ 10.477- |
€ 21.252- |
€ 29.022 |
€ 0 |
€ 28- |
€ 18.609- |
|
----------- |
----------- |
---------- |
----------- |
----------- |
----------- |
||
Winstcorrectie |
€ 40.376 |
€ 66.836 |
€ 40.880 |
€ 78.798 |
€ 73.763 |
€ 68.650 |
(…)
6 Overzicht correcties
Inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
|
Vastgesteld/aangegeven box 1 inkomen |
€ 4.040 |
€ 6.136- |
€ 4.369- |
€ 5.699 |
€ 10.169- |
€ 13.435- |
€ 18.609- |
Winstcorrectie |
€ 8.167 |
€ 40.376 |
€ 66.836 |
€ 40.880 |
€ 78.798 |
€ 73.763 |
€ 68.650 |
Correctie 25 |
€ 638 |
||||||
Correctie 26 |
€ 93 |
€ 115 |
€ 132 |
€ 132 |
€ 138 |
||
Correctie 27 |
€ 1.561 |
€ 1.470 |
€ 2.669 |
€ 2.669 |
€ 2.669 |
||
Correctie 28 |
€ 11.173 |
||||||
Correctie 29 |
€ 939 |
||||||
Correctie 30 |
€ 2.792- |
||||||
---------- |
----------- |
----------- |
----------- |
----------- |
----------- |
----------- |
|
Nader vastgesteld box 1 inkomen |
€ 13.146 |
€ 44.275 |
€ 64.052 |
€ 50.018 |
€ 71.430 |
€ 63.135 |
€ 50.041 |
3. Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek heeft verweerder de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010, 2011 en 2012 aan eiser opgelegd. Daarbij is verweerder afgeweken van de door eiser ingediende aangiften voor deze jaren. Voor de jaren 2008 en 2009 zijn door verweerder navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd.
4. Eiser heeft met dagtekening 1 juli 2014, ontvangen door verweerder op 15 juli 2014, bezwaar gemaakt tegen de onderhavige belastingaanslagen. Op 12 augustus 2014 en 29 september 2014 heeft eiser zijn bezwaarschriften nader gemotiveerd en aangevuld. Op 10 februari 2015 heeft eiser gevraagd of voor de aanslag IB/PVV 2012 nog afzonderlijk bezwaar moest worden ingediend.
5. Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 2 september 2015 heeft verweerder het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2010 niet-ontvankelijk verklaard en de overige bezwaren afgewezen.
Geschil
6. In geschil is het antwoord op de vraag of de (navorderings-)aanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2012 tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of verweerder terecht de omzet (correctie 1 van het rapport) tot een juist bedrag heeft gecorrigeerd.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2010
7. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
8. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
9. De dagtekening van de aanslag is 22 mei 2014. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de aanslag pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 3 juli 2014. Het bezwaarschrift, gedateerd 1 juli 2014, is op 15 juli 2015 door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9 van de Awb te laat ingediend.
10. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Eiser heeft geen redenen aangevoerd waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
11. Hieruit volgt dat het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard.
12. Verweerder heeft het bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. In de uitspraak op bezwaar over het jaar 2010 heeft verweerder dat verzoek afgewezen. Met ingang van 1 januari 2010 bepaalt artikel 9.6, derde lid, van de Wet IB 2001 dat de inspecteur op een verzoek om ambtshalve vermindering beslist bij een voor bezwaar vatbare beschikking indien het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen. De bij de uitspraak op bezwaar bekendgemaakte beslissing van de inspecteur is dan ook (tevens) een voor bezwaar vatbare beschikking. Het beroepschrift van eiser moet, voor wat betreft de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering, door de rechtbank worden aangemerkt als een bezwaarschrift en dient op de voet van artikel 6:15 van de Awb in beginsel te worden doorgestuurd naar verweerder om alsnog uitspraak op bezwaar te doen.
13. Ingevolge artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb kan de indiener van het bezwaarschrift, in afwijking van artikel 7:1 van de Awb, het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter. Partijen hebben ter zitting ingestemd met rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank kan en zal de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering dus beoordelen.
Naheffingsaanslagen omzetbelasting
14. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 26c van de AWR op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar.
15. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
16. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij tijdig beroep heeft aangetekend tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 ( [000] .F.01.1502) en tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 ( [000] .F.01.3501). Eiser heeft de uitspraken op bezwaar niet overgelegd, maar blijkens de (onweersproken) verklaring van verweerder ter zitting dateren deze uitspraken van 8 september 2015. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 20 oktober 2015.
17 In het beroepschrift van 12 oktober 2015 heeft eiser het volgende vermeld:“Middels dit schrijven ga ik in beroep tegen de uitspraak op het bezwaarschrift van de belastingdienst.
Het betreft de volgende aanslagen: [000] .H87/W87 .H97/W97 .H06/W06
[000] .H16/W16
[000] .H26/W26
[000] .H57 door bovenstaande aanslagen.
Tevens zijn hierdoor de toeslagen onjuist herberekend.“
18 In de brief van 11 november 2015 deelt eiser het volgende mee:
“Aanvullend deel ik u mede dat de aanslagen omzetbelasting over de jaren 2009, 2010, 2011, 2012 door aanslagen inkomstenbelasting ook te hoog zijn. Bijgevoegd treft u deze aanslagen. [000] .f.01.3501 en [000] .f.01.1502.”
19. Uit het beroepschrift van 12 oktober 2015 blijkt niet dat het (mede) is gericht tegen de uitspraken op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank kan pas uit de brief van 11 november 2015 worden opgemaakt dat eiser het niet eens is met die uitspraken op bezwaar. Dit geschrift is echter buiten de in artikel 6:9 van de Awb bedoelde termijn ingediend. Bovendien heeft eiser, ondanks hiertoe in de gelegenheid gesteld, geen redenen aangevoerd op grond waarvan de te late indiening verontschuldigbaar is.
20. Gelet hierop zijn de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 8 september 2015 betreffende de naheffingsaanslagen omzetbelasting niet-ontvankelijk.
Omkering van de bewijslast
21. Verweerder stelt zich op standpunt dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Voor de jaren 2008 tot en met 2010 volgt de omkering volgens verweerder uit de omstandigheid dat sprake is van een onherroepelijke informatiebeschikking en voor de jaren 2011 en 2012 dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard omdat de vereiste aangifte niet is gedaan. Eiser erkent dat verweerder de correcties die zien op de door hem in aftrek gebrachte kosten terecht heeft doorgevoerd (correcties 2 tot en met 20 van het rapport) Eiser betwist evenwel dat hij de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Bovendien is hij het niet eens met de door verweerder berekende omzet.
De vereiste aangifte
22. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (zie Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083).
23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voor elk van de in geschil zijnde jaren de vereiste aangifte niet gedaan, zodat reeds hierom tot omkering en verzwaring van de bewijslast dient te worden gekomen. Vast staat dat verweerder de door eiser ingediende aangiften heeft gecorrigeerd. Ter zitting heeft eiser verklaard dat verweerder terecht correcties heeft aangebracht die verband houden met de door hem in aftrek gebrachte kosten. Voorts is als onvoldoende weersproken komen vast te staan dat eiser tot te hoge bedragen aan hypothecaire rentelasten in aftrek heeft gebracht (correctie 27 en 28 van het rapport) Eiser, zelf belastingadviseur, had zich er dan ook bewust van moeten zijn dat als gevolg van de door hem ingediende aangiften IB/PVV een relatief en absoluut aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden betaald. Het beroep moet dan ook op de voet van artikel 27e, eerste lid, van de AWR, ongegrond worden verklaard, tenzij eiser heeft doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
24. De omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat verweerder gehouden is bij het vaststellen van de belastingaanslag uit te gaan van een redelijke schatting. Dit vereiste strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een belastingaanslag naar willekeur wordt vastgesteld (vergelijk Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
25. Vast staat dat de correcties die verband houden met aftrekposten tussen partijen niet in geschil zijn. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de door verweerder aangebrachte omzetcorrecties (correctie 1 van het rapport) terecht zijn. Gelet op de omkering en verzwaring van de bewijslast dient de rechtbank deze vraagstelling aldus op te vatten dat zij dient te beoordelen of ter zake van de omzetcorrecties sprake is van een redelijke schatting. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat eiser zijn administratie niet op orde had en dat niet duidelijk was waarop de omzet van eiser was gebaseerd. Zo was de nummering van de facturen niet sluitend. Gelet hierop moet eiser meer facturen hebben uitgereikt dan door hem werd verantwoord in de administratie, aldus verweerder. Steun voor dit vermoeden wordt volgens verweerder gevonden in de omstandigheid dat per bank betalingen werden ontvangen met factuurnummers die niet terugkomen in het omzetoverzicht. Daarnaast bleek dat van de 708 ingediende particuliere aangiften tot en met mei 2012 er 518 niet in de omzetverantwoording zijn aangetroffen. Het verweer van eiser op dit punt dat het veelal om gehuwden ging, waardoor feitelijk voor twee aangiften één factuur werd verstuurd, verklaart dit verschil volgens verweerder slechts ten dele. Voorts heeft verweerder (onweersproken) gesteld dat eiser in zijn aangiften de kasontvangsten niet heeft verwerkt.
26. Gelet op voorgaande gebreken in de administratie is de rechtbank van oordeel dat die administratie onvoldoende houvast biedt om de omzet van de onderneming te bepalen. Verweerder heeft dan ook kunnen kiezen voor een theoretische omzetberekening op basis van de door eiser gehanteerde factuurnummers en een gemiddeld factuurbedrag. Op grond van deze berekening komt verweerder voor de jaren 2008 tot en met 2012 tot de volgende theoretische omzet € 96.551, € 231.840, € 390.450, € 191.700 en € 137.900. Vervolgens heeft verweerder aanleiding gevonden om de uiteindelijke omzetcorrectie sterk te matigen en vast te stellen op € 40.000 (2008), € 70.000 (2009), € 97.935 (2010), € 110.000 (2011) en € 110.000 (2012).
27. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn berekening – in het licht van hetgeen hiervoor is opgemerkt over de gebreken in de administratie – een redelijke schatting gemaakt. Eiser heeft met zijn verklaring de onjuistheid daarvan ook niet doen blijken. Zijn stelling dat hij in 2008 met zijn onderneming is begonnen en nimmer dergelijke omzetten kan hebben behaald is hiervoor onvoldoende. Eiser heeft dan ook niet doen blijken dat – en in hoeverre – de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
Vergrijpboetes
28. Verweerder heeft op grond artikelen 67d en 67e van de AWR in samenhang met paragraaf 25, 26 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst aan eiser vergrijpboetes opgelegd van 35 % (2008 en 2011) en 25 % (2009 en 2012) omdat het volgens verweerder aan (voorwaardelijk) opzet dan wel grove schuld van eiser is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
29. In zijn verweerschrift heeft verweerder verklaard dat de boete over het jaar 2012 dient te worden vernietigd, nu deze op onjuiste gronden is opgelegd. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting erkend dat, behoudens het jaar 2009, geen aansluiting kan worden verkregen tussen het boetebedrag en het op aanslag verschuldigde bedrag aan IB/PVV. Om die reden heeft verweerder verklaard dat voor het vaststellen van de boete uit dient te worden gegaan van grove schuld en niet van opzet. Dientengevolge zal de boete over het jaar 2011 eveneens vernietigd dienen te worden en zal de boete over het jaar 2008 beperkt dienen te worden tot 25 %, zijnde € 3.366.
30. Bij het beoordelen van de vraag of de boetes passend en geboden zijn, dient de rechtbank in aanmerking te nemen dat de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan middels omkering van de bewijslast en (theoretische) omzetberekeningen (Hoge Raad 18 januari 2008, ECLI:NL:2008:LJN BC1962). De rechtbank ziet aanleiding om de boetes over de jaren 2008 en 2009 om die reden met 10 % te matigen tot € 3029 (2008) en € 5.134 (2009).
31. Beoordeeld dient vervolgens nog te worden of de boetes gematigd moet worden wegens de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In beginsel is sprake van een overschrijding indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak heeft gedaan (zie Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006). Deze termijn vangt met betrekking tot de boeteprocedures aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. In het onderhavige geval is de redelijke termijn aangevangen op 21 mei 2014, de datum waarop de navorderingsaanslagen en de boetes in een gesprek aan eiser zijn aangekondigd. De termijn eindigt met deze uitspraak. De redelijke termijn is derhalve overschreden met meer dan een half jaar. Dit leidt tot een verdere vermindering van de boetes met 10 % tot € 2.726 (2008) respectievelijk € 4.620 (2009).
Verzuimboetes
32. Aan eiser zijn wegens het niet tijdig doen van aangifte IB/PVV over de jaren 2010 en 2011 verzuimboetes opgelegd van respectievelijk € 226 en €984. Tegen deze bij beschikking opgelegde boetes heeft eiser geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd, zodat de rechtbank om die reden geen aanleiding ziet om de boete te verminderen. Aangezien de redelijke termijn is overschreden met meer dan een half jaar zal de rechtbank de boetes verminderen met 10 %. Alsdan komt de boete over het jaar 2010 uit op een bedrag van € 203 en de boete over het jaar 2011 op een bedrag van € 885.
Conclusie
33. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen tegen de (navorderings-)aanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2012 ongegrond te worden verklaard en dienen de beroepen tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 en 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het beroep tegen de boetes dient gegrond te worden verklaard. De beschikkingen betreffende de vergrijpboetes voor de jaren 2011 en 2012 dienen te worden vernietigd. De vergrijpboetes betreffende de jaren 2008 en 2009 dienen te worden verminderd tot € 2.726 (2008) en € 4.620 (2009). De verzuimboetes betreffende de jaren 2010 en 2011 dienen te worden verminderd tot € 203 (2010) en € 885 (2011).
Heffingsrente en belastingrente
34. Aangezien eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente en belastingrente heeft aangevoerd, dienen ook de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente en belastingrente ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
35. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu niet gesteld of is gebleken dat eiser proceskosten heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 en 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 niet-ontvankelijk;- verklaart de beroepen tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2012 en de beschikkingen heffingsrente en belastingrente ongegrond;
- verklaart de beroepen tegen de boetebeschikkingen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen;
- vermindert de vergrijpboete voor het jaar 2008 tot € 2.726;
- vermindert de vergrijpboete voor het jaar 2009 tot € 4.620;
- vermindert de verzuimboete voor het jaar 2010 tot € 203;- vermindert de verzuimboete voor het jaar 2011 tot € 885;
- vernietigt de beschikking inzake de vergrijpboete voor het jaar 2011;
- vernietigt de beschikking inzake de vergrijpboete voor het jaar 2012;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de in zoverre vernietigde uitspraken op bezwaar;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr.drs. M.J.C. Pieterse e mr.drs. V.F.R. Woeltjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 maart 2017 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |