Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1688, 17/00566
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1688, 17/00566
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 februari 2018
- Datum publicatie
- 2 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:1688
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:2104, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00566
Inhoudsindicatie
IB/PVV. ROW? Op Zwitserse bankrekening bijgeschreven bedragen. Omkering en verzwaring bewijslast.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 17/00566
uitspraakdatum: 20 februari 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 april 2017, nummer AWB 15/7584, ECLI:NL:RBGEL:2017:2104, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren gegrond verklaard, de aanslag verminderd en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende en [A] waren sedert 1996 bestuurder van [B] BV te [C] . Deze vennootschap produceerde hoogwaardige machines voor het drukken van verpakkingen, waardepapieren, geldbiljetten en paspoorten. Alle aandelen in [B] BV waren (middellijk) in handen van [A] .
In 2007 heeft [B] BV een offerte uitgebracht aan de in Litouwen gevestigde vennootschap [D] BV (hierna: [D] ) voor de levering van een drukmachine. Het offertebedrag bedroeg circa € 6.700.000. In december 2007 zijn partijen een prijs overeengekomen van circa € 6.000.000. In januari 2008 heeft een van de eigenaren van [D] belanghebbende, als bestuurder van [B] BV, gevraagd de prijs van de machine te verhogen naar € 12.000.000 (overpricing). Uiteindelijk heeft [B] BV een bedrag van € 9.000.000 aan [D] gefactureerd, waarvan door [D] een bedrag van € 8.100.000 is voldaan. De laatste termijn van € 900.000 heeft [D] niet betaald, omdat bij aflevering de ‘site acceptance’-test niet naar tevredenheid is verlopen.
Van het door [B] BV ontvangen bedrag van € 8.100.000 is een bedrag van € 2.700.000 overgemaakt naar de bankrekening van [E] Ltd (hierna: [E] ). [E] is in het jaar 2005 opgericht naar het recht van Hong Kong. De ‘ultimate beneficiary’ van [E] zijn belanghebbende en twee medewerkers van het Russische filiaal van [B] . Vanaf de rekening van [E] is een bedrag van € 1.500.000 overgemaakt naar [F] Limited, een bedrag van € 500.000 naar [G] , een bedrag van € 200.000 naar [H] Ltd en verschillende bedragen van in totaal € 460.000 naar bankrekeningen van belanghebbende in Zwitserland. Van voormeld bedrag van € 460.000 is € 100.000 op 29 mei 2008 bijgeschreven op de Zwitserse bankrekening van belanghebbende bij UBS met nummer [00000] , en op 27 februari 2009 € 150.000 en op 22 mei 2009 € 100.000 op dezelfde bankrekening. Op de Zwitserse bankrekening van belanghebbende bij UBS met nummer [00001] is op 7 augustus 2009 € 50.000 en op 2 november 2009 € 60.000 bijgeschreven.
Ten aanzien van [B] BV is op 6 juli 2009 het faillissement uitgesproken.
De curator heeft aangifte van faillissementsfraude gedaan en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) is een onderzoek gestart naar onder meer een transactie die in 2009 heeft plaatsgevonden met [D] .
Op 29 september 2010 heeft belanghebbende voor het jaar 2009 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 99.657 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.009.
De Inspecteur heeft met dagtekening 29 december 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 99.657, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 3.000.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.009.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 oktober 2015 heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 459.657, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.209. De Inspecteur heeft daarbij het in 2009 ontvangen bedrag van € 360.000 aangemerkt als genoten commissiebetalingen en belast in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden, en de rendementsgrondslag in box 3 per 1 januari 2009 en 31 december 2009 verhoogd met respectievelijk € 300.000 en € 660.000.
De strafkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 26 juli 2017, nummer 21-001834-16, ECLI:NL:GHARL:2017:6458, bewezen verklaard dat belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift, aan het feitelijke leiding geven aan valsheid in geschrift begaan door een rechtspersoon en aan het witwassen. Het Gerechtshof heeft belanghebbende veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. In de motivering van de straf heeft het Gerechtshof onder meer overwogen:
“ De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift en aan het feitelijke leiding geven aan valsheid in geschrift begaan door een rechtspersoon. Door het meewerken aan de totstandkoming van een contract tussen [ [B] BV] en [ [D] ] waarin een 50% te hoge (ver)koopprijs voor een te leveren drukmachine is vermeld, betreffende een bedrag van niet minder dan € 3 miljoen, is de mogelijkheid van diverse vormen van andere fraude gecreëerd. Daarbij valt te denken aan het verkrijgen door laatstgenoemde van een hogere EU-subsidie en het buiten de fiscus om laten terugvloeien van het geld van de overpricing naar diverse personen die bij de transactie betrokken waren en die zich op deze wijze, zonder reële tegenprestatie, wederrechtelijk hebben kunnen verrijken. De verdachte heeft in het opzetten en uitvoeren van deze frauduleuze constructie, waarop de feiten 1 tot en met 3 zijn gebaseerd, een hoofdrol vervuld.
(…)
De verdachte heeft door het opstellen van een geheel fictieve overeenkomst, de Agreement of Mediation, een titel verzonnen waardoor een bedrag van in totaal € 2,7 miljoen aan het zicht (van de fiscus) is onttrokken. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van op illegale wijze verkregen gelden. Door het opmaken van een vals contract, de inzet van een trustkantoor en het gebruik van bankrekeningen in een land waar een bankgeheim bestaat, heeft de verdachte op geraffineerde wijze geprobeerd om (de op illegale wijze verkregen) geldbedragen en zijn betrokkenheid daarbij buiten het zicht van de overheid te houden.”
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur terecht de in het jaar 2009 op de Zwitserse bankrekeningen van belanghebbende bijgeschreven bedragen van in totaal € 360.000 als resultaat uit overige werkzaamheden heeft aangemerkt, en of de Inspecteur voor de bepaling van het inkomen uit sparen en beleggen terecht de rendementsgrondslagen per 1 januari 2009 en 31 december 2009 heeft verhoogd met respectievelijk € 300.000 en € 660.000.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend. Volgens belanghebbende vormen de in 2009 ontvangen bedragen geen inkomen, omdat deze ter leen zijn opgenomen van [E] . De bedragen zijn slechts overgemaakt naar de Zwitserse bankrekeningen van belanghebbende om tijdelijk te voorzien in zijn levensbehoeften. Er bestaat (nog steeds) een terugbetalingsverplichting aan degene voor wie dit deel van het in [E] gestorte bedrag van € 2.700.000 uiteindelijk bestemd was. Wat betreft de verhoging van de rendementsgrondslagen stelt belanghebbende subsidiair dat de op de Zwitserse bankrekeningen gestorte bedragen consumptief zijn gebruikt, zodat deze bedragen niet meer deel uitmaken van het vermogen. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag en bijbehorende beschikking heffingsrente.
De Inspecteur beantwoordt de onder 3.1 vermelde vragen bevestigend. De Inspecteur betwist dat de op de Zwitserse bankrekening bijgeschreven bedragen zijn geleend en dat er sprake is van een terugbetalingsverplichting. Volgens de Inspecteur zijn de ontvangen bedragen aan te merken als resultaat uit overige werkzaamheden. Omdat belanghebbende dit bedrag van in totaal € 360.000 niet in zijn aangifte heeft opgenomen, heeft belanghebbende niet de vereiste aangifte gedaan, zodat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. De geschatte correcties van de rendementsgrondslagen in box 3 zijn niet onredelijk of willekeurig. Daarbij wijst de Inspecteur erop dat van vele vanaf de desbetreffende Zwitserse bankrekeningen naar andere bankrekeningen overgeboekte bedragen niet duidelijk is waarnaar deze zijn overgeboekt, dat geen inzage is gegeven in de diverse bankrekeningen die belanghebbende heeft noch in het verloop daarvan, en dat uit de stukken blijkt dat belanghebbende ook al eerder medewerking verleende aan zogenoemde kick-backconstructies, waarbij grote bedragen buiten de boeken bleven. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.