Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-03-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2801, 16/01256 tm 16/01258
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-03-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2801, 16/01256 tm 16/01258
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 maart 2018
- Datum publicatie
- 30 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:2801
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1402
- Zaaknummer
- 16/01256 tm 16/01258
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslagen BTW. Aan belanghebbende zijn in 2003 twee onroerende zaken geleverd; een bedrijfspand en een kantoor, dat na de levering tot woning is verbouwd. De woning is door belanghebbende in het geheel niet voor zakelijke doeleinden gebruikt. Met betrekking tot de aanschaf van de woning is bij belanghebbende geen recht op aftrek van voorbelasting ontstaan. Dit betekent dat belanghebbende geen omzetbelasting is verschuldigd wegens het privégebruik van de woning.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummers 16/01256 tot en met 16/01258
uitspraakdatum: 27 maart 2018
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 september 2016, nummers LEE 14/4378 tot en met 14/4380, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 2.547. Bij beschikkingen is € 357 heffingsrente berekend en is een verzuimboete van 10% opgelegd.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 9.140. Bij beschikkingen is € 890 heffingsrente berekend en is een verzuimboete van 10% opgelegd.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 2.547. Bij beschikkingen is € 114 belastingrente berekend en is een verzuimboete van 10% opgelegd.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en ambtshalve de verzuimboetes verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende en zijn echtgenote, gehuwd in gemeenschap van goederen, hebben op 1 mei 2003 voor een bedrag van € 372.500 (exclusief btw) een bouwwerk verkregen, gelegen aan de [a-straat 1] te [Z] . Het bouwwerk is omschreven als een kantoor met loods, erf, water en verdere toebehoren (hierna: het bouwwerk).
Belanghebbende heeft een verzoek bij de Belastingdienst ingediend om de levering van het bouwwerk aan hem te belasten met omzetbelasting. In dit verzoek staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“De Ondergetekende:
Naam : [X]
(…)
verzoekt hierbij met toepassing van het bepaalde in artikel 11 lid 1 letter a sub 2 van de Wet op de omzetbelasting 1968 om de levering van het hierna vermelde registergoed op 1 mei 2003 te belasten met omzetbelasting.
(…)
Het gekochte zal door de koper worden gebruikt voor 90% of meer aftrekgerechtigde prestaties.”
Bij voor bezwaar vatbare beschikking van 6 mei 2003 heeft de Inspecteur het verzoek ingewilligd.
Na de aankoop is een deel van het bouwwerk in gebruik genomen voor bedrijfsdoeleinden. Het andere deel is verbouwd tot woonruimte en na afronding van de verbouwwerkzaamheden in de loop van 2003 door belanghebbende en zijn gezin in gebruik genomen voor privédoeleinden.
In oktober 2003 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2003 tot en met 30 juni 2003. Het onderzoek heeft zich beperkt tot de juistheid van de verschuldigde omzetbelasting en de in aftrek gebrachte voorbelasting ter zake van het bouwwerk. Het privégebruik van het bouwwerk is door de controlerend ambtenaar vastgesteld op 36%. Naar aanleiding van het onderzoek is met dagtekening 26 november 2003 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 2.4 bedoelde naheffingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar is aan dit bezwaar tegemoet gekomen.
In april 2013 is een boekenonderzoek gestart onder andere naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2012. Voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 heeft het onderzoek zich beperkt tot de verschuldigde omzetbelasting over het privégebruik van het bouwwerk. In het rapport van 19 maart 2014 staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“6.3 Verschuldigde omzetbelasting
Volgens akte is op 1 mei 2003 het onroerend goed (het kantoor met loods, erf, water en verder toebehoren) staande en gelegen aan de [a-straat 1] te [Z] geleverd aan de heer [X] en mw. [A] . Op het moment van levering werd de onroerende zaak voor meer dan 90% voor belaste prestaties gebruikt. Er is destijds dan ook een kopersverzoek voor belaste levering ingediend. In zo’n verzoek is een verklaring van de koper opgenomen waarin staat dat de onroerende zaak voor 90% of meer gebruikt gaat worden voor belast gebruik. Later is er kantoorruimte verbouwd tot woonruimte. Op 2 december 2003 is er een bezwaarschrift ingediend door de heer [B] tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting ad € 25.479. Deze aanslag werd opgelegd naar aanleiding van een ingestelde controle van de belastingdienst waarbij de controlerend ambtenaar had geconstateerd dat een gedeelte van het pand aan de [a-straat 1] voor privédoeleinden werd gebruikt. Tegen deze naheffingsaanslag is bezwaar gemaakt. De naheffingsaanslag is daarop vernietigd met als argument dat indien een ondernemer de keuze heeft gemaakt om een gemengd gebruik goed volledig tot zijn bedrijfsvermogen te rekenen, de voorbelasting op de aanschaf volledig in aftrek mag brengen. Als basis diende het arrest van het Hof van Justitie van 14 juli 2005, zaak C-434/03 (Charles Tijmens). Bij de uitspraak op dit bezwaar is uitdrukkelijk opgemerkt dat de mogelijkheid tot naheffing bij gebruik voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt opengehouden. Uit de door mijn collega gebruikte argumenten in de uitspraak op het bezwaar leid ik af dat in het bezwaarschrift een beroep is gedaan op het genoemde arrest. Op het moment van het indienen van het bezwaar speelde deze kwestie bij het HvJ, wat meteen ook verklaard waarom de afhandeling van dat bezwaar zo lang heeft geduurd (datum uitspraak 17 mei 2006).
Tegen de uitspraak op dit bezwaar is geen beroep aangetekend, waaruit ik opmaak dat partijen hebben berust in het gegeven dat er is geopteerd om de levering te belasten met omzetbelasting, waarbij er met een beroep op Charles Tijmens aftrek van voorbelasting is genoten. Nu de uitspraak op het bezwaar onherroepelijk vaststaat is dit rechtens de uitgangssituatie.
Op grond van bovenstaande ben ik daarom van mening dat doel en strekking van artikel 4-2-a van de Wet omzetbelasting zou worden miskend als er nu geen heffing wegens gebruik voor andere dan bedrijfsdoeleinden zou plaatsvinden. Naar aanleiding van bovenstaande leg ik alsnog een naheffingsaanslag op over het privé gebruik van het pand aan de [a-straat 1] te [Z] .”
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende het bouwwerk tot zijn ondernemingsvermogen heeft gerekend, dat belanghebbende de omzetbelasting op de aanschaf terecht in aftrek heeft gebracht en dat belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd over het privégebruik. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente en belastingrente terecht en naar de juiste bedragen opgelegd. De Rechtbank heeft de verzuimboetes passend en geboden geacht, maar deze verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende in 2003 terecht een verzoek heeft gedaan om de levering van het bouwwerk aan hem van de vrijstelling uit te zonderen. Voorts zijn de verzuimboetes in geschil voor zover zij betrekking hebben op de naheffing wegens privégebruik.