Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-04-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3620, 17/00343 en 17/00397

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-04-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3620, 17/00343 en 17/00397

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 april 2018
Datum publicatie
27 april 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:3620
Formele relaties
Zaaknummer
17/00343 en 17/00397

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Navordering. Loon. Waarde uitgereikte aandelen. Tijdstip genieten voordeel. Nieuw feit.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 17/00343 en 17/00397

uitspraakdatum: 17 april 2018

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst Grote Ondernemingen/Kantoor Enschede (hierna: de Inspecteur)

en het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 februari 2017, nummer AWB 15/560, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is over het jaar 2006 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarbij is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken het bezwaar afgewezen en de navorderingsaanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 februari 2017 gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur, de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente vernietigd. De Rechtbank heeft voorts beslist omtrent het vergoeden van immateriële schade door de Inspecteur en de Staat der Nederlanden, en omtrent de vergoeding van proceskosten en het griffierecht door de Inspecteur.

1.4

De Inspecteur en belanghebbende hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede de nadere stukken die, al dan niet met bijlagen, nadien nog door partijen zijn ingezonden.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigden mr. drs. [A] en mr. [B] , tot bijstand vergezeld door de echtgenote van belanghebbende [C] alsmede door mr. [D] . Namens de Inspecteur is verschenen mr. [E] , tot bijstand vergezeld door mr. [F] , [G] en [H] .

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende was tot 1 december 2006 werkzaam bij het private equity fonds [I] B.V. (hierna: [I] ). Hij heeft deel uitgemaakt van een team dat onderzoek heeft gedaan naar de wenselijkheid van de acquisitie van [J] N.V. (hierna: [J] ). [J] is houdster van aandelen in vennootschappen die werkzaam zijn – kort gezegd – op het gebied van kinderopvang. Het onderzoek heeft in juni 2006 geresulteerd in een positieve aanbeveling, weergegeven in een rapport genaamd Investment Recommendation (hierna: de IR). In de IR is – onder meer – het volgende opgenomen:

Introduction

(…)

Pricing and IRR [Hof: Internal Rate of Return]

The gross purchase price is EUR 57.3 million debt and cash free. This implies an EBITDA multiple of 6.8x (2006). The investment in [J] offers attractive IRRs of approximately 27.5%-30.0% in the management -case, which is excluding acquisitions.

Investment Rationale - Investment Case

[J] offers the opportunity to invest in:

- The clear market leader in childcare in the Netherlands;

- Operating in a sustainable and growing industry;

- Whereby further growth is spurred by i) current government initiatives to structurally increase the penetration of formal childcare and ii) the current phase of the economic cycle which has led to falling unemployment rates in the Netherlands;

- With the opportunity to improve its operations which, for specific reasons, the company has started to focus on only recently;

- With the opportunity to buy and improve underperforming childcare providers which, due to specific market circumstances, can be acquired at attractive prices;

- And the possibility to optimize the balance sheet through a sale and leaseback of around EUR 20 million in real estate.

(…)

Strategy

[J] 's strategy:

- Expansion: further expand its market position in the Netherlands through acquisitions and

selectively setting up of new locations (mainly BSO's)

- Operational improvement: Further operational improvement can be realized in the existing business but also in the newly to be acquired companies.

Operational improvement

Empirical evidence points in the direction of privately run childcare providers achieving

EBITDA margins of around 20%. There are a number of obvious measures, that will improve

the margin of [J] which have not yet been implemented.

Buy & Build opportunity

There are several drivers fuelling the buy and build opportunity:

- A large number of childcare foundations aim to merge or sell their operations as a solution to their problems (as a result of loss of income of subsidies)

- Prices that are paid in the market are low due to the inefficient operations of these companies

- Main goal of the foundations when selling their operation is to ensure continuity and not a maximum sales price (please note that 40% of all childcare providers are non profit driven foundations).

This is an exceptional situation and is therefore part of our investment case. However the

financial upside is not reflected in the management case scenario due to the fact that unknown

factors like timing and size make the opportunity difficult to quantify.

(…)

A Foundation will be set up for the investment of the Management Team members, who will

hold depository receipts and will enter into the Depository Receipts Holders Agreement. It is

expected that key management will invest an amount of EUR 450,000. This will be structured

partially in ordinary shares and senior preference shares.

(…)

IRR Sensitivity Analysis

Looking at the management case (see financials chapter), assuming exit multiple equal to entry

multiple (at 6.8x EBITDA) and no further acquisitions, will lead to an MOI of 3.0x and IRR of

31.5% in 2009. See underneath a scenario analysis of returns at different EBITDA levels and

exit multiples in 2009.

Further upside can be found in. acquisitions, sale-and-leaseback of real estate, positive

economical development, and additional leverage through mezzanine financing.

(…)”

2.2

[K] B.V. (hierna: [K] ), een 100 percent dochtervennootschap van [I] , heeft op 21 augustus 2006 alle aandelen in [J] verworven voor een bedrag van, afgerond, € 24,5 miljoen. [K] heeft de aankoop gefinancierd, afgerond, met een banklening van € 13,2 miljoen en € 11,3 miljoen eigen vermogen. [K] bezat, naast haar deelneming in [J] , geen noemenswaardige andere vermogensbestanddelen.

2.3

Ten tijde van de aankoop van [J] was het eigen vermogen van [K] verdeeld in 10.000 gewone aandelen van nominaal € 10 en 112.210 8 percent cumulatief preferente aandelen van nominaal € 1 waarop een agio is gestort van € 99. De aandelen in [K] waren voor een deel gecertificeerd door de [L] (hierna: [L] ).

2.4

[I] wenste het management van [J] te binden aan de onderneming. Op grond van een op 21 augustus 2006 gesloten aandeelhoudersovereenkomst was een aantal leden van het managementteam van [J] verplicht deel te nemen in het aandelenkapitaal (zowel gewone aandelen als cumulatief preferente aandelen) van [K] . De certificaten van aandelen [K] (hierna: cva [K] ) werden sedert de aankoop op 21 augustus 2006 in hoofdzaak gehouden door, kort gezegd, twee participatiefondsen van [I] en, in geringe mate, door managers van [J] .

2.5

Belanghebbende heeft op 14 november 2006 zijn arbeidsovereenkomst met [I] beëindigd en een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten met [J] , op grond waarvan hij met ingang van 1 januari 2007 bij [J] in dienst is getreden als CFO. Het sluiten van de arbeidsovereenkomst bracht met zich dat belanghebbende, evenals de in 2.4 bedoelde managers, zou gaan deelnemen in zowel het gewone als het cumulatief preferente aandelenkapitaal van [K] .

2.6

Belanghebbende heeft op 28 december 2006 de [M] (hierna: [M] ) opgericht welke stichting – onder meer – tot doel heeft het ten titel van certificering verkrijgen en administreren van aandelen of certificaten van aandelen in het kapitaal van [K] .

2.7

Op 28 december 2006 is de in 2.4 bedoelde aandeelhoudersovereenkomst aangevuld in dier voege dat belanghebbende in het vermogen van [K] zal gaan deelnemen met 450 gewone aandelen en 1.210 cumulatief preferente aandelen. Op grond van de aanvulling zijn, naar de bedoeling van partijen hetgeen niet in geschil is, 450 cva [K] geleverd aan [M] en 1.210 certificaten van cumulatief preferente aandelen [K] (hierna: cv cumprefs) aan belanghebbende. De levering heeft plaatsgevonden tegen betaling van de nominale waarde van de aandelen, bij de cv cumprefs vermeerderd met het agio.

2.8

Eind 2006 heeft [J] een deelneming overgenomen van [N] BV (hierna: [N] ). [N] heeft een deel van de door haar ontvangen koopsom geherinvesteerd in [K] . Daartoe heeft [K] 7.500 nieuwe 8 percent cumulatief preferente aandelen uitgegeven tegen een prijs van € 100 per stuk (nominale waarde € 1 plus € 99 agio). [L] heeft de cv cumprefs [K] op 21 maart 2007 aan [N] geleverd.

2.9

Eveneens eind 2006 heeft [J] alle aandelen overgenomen in een vennootschap die werden gehouden door [O] (hierna: [O] ). Ook [O] heeft een deel van de ontvangen koopsom geherinvesteerd in [K] . [O] heeft op 7 maart 2007 178 nieuwe cva [K] verkregen voor de nominale waarde van € 10 en 4.982 nieuwe cv cumprefs [K] voor € 100 per stuk (nominale waarde € 1 plus € 99 agio). De totale verkrijgingsprijs van de certificaten bedroeg € 499.980.

2.10

De Inspecteur heeft in hoger beroep een stuk overgelegd met als titel “Opinie met betrekking tot de indicatieve waarde van de gewone aandelen en cumulatief preferente aandelen [K] BV” (hierna: de Opinie). De Opinie is op verzoek van de Inspecteur opgesteld door [G] en [H] , leden van het Landelijk Business Valuation Team (LBVT) van de Belastingdienst. In de Opinie wordt op theoretische wijze en uitgaande van de veronderstellingen in de Investment Recommendation en Project Red, de waarde van de gewone aandelen [K] op 21 augustus 2006 berekend op (afgerond) € 567 en de waarde van de cumprefs op afgerond € 50, waaruit naar de mening van de opstellers van de Opinie volgt dat de aandelen tegen een te lage prijs en de cumprefs tegen een te hoge prijs werden verhandeld. In de Opinie is, onder meer, opgenomen:

“(…)

1.3

Context van de opdracht

(…)

De opdracht kent als waarderingsdatum 21 augustus 2006. De inspecteur wenst een opinie over de “pricing” van de gewone en cumulatief preferente aandelen bij de start. Dit is inmiddels ruim 10 jaar geleden. Bij de uitvoering van de opdracht zijn wij daardoor met een aantal beperkingen geconfronteerd, deze zijn (niet limitatief):

- we hebben niet geparticipeerd in het feitenonderzoek

- we hebben geen contact gehad met belastingplichtige of zijn adviseurs

- we hebben geen contact gehad met de betrokken private equity en/of hun adviseurs

Dit heeft onder andere tot gevolg dat we ons bij het vormen van een opinie hebben moeten beperken tot literatuuronderzoek en het gebruik van door de inspecteur aangereikte gegevens en mondeling verstrekte informatie.

(…)

2.3

Leverage

Het creëren van leverage (hefboom) is een essentieel onderdeel van het business model van private equity. (…)

Duidelijk is dat naar mate er meer gefinancierd wordt en in het geval de geprognosticeerde opbrengst wordt gerealiseerd, het rendement op de aandelen stijgt. (…)

Ook binnen het eigen vermogen kan een dergelijke hefboom worden gecreëerd. Dit geschiedt door het eigen vermogen te splitsen in cumulatief preferente aandelen en gewone aandelen. De cumulatief preferente aandelen zijn slechts beperkt gerechtigd tot de winst (vergoeding gelimiteerd) waardoor bij succes de restwinst naar de gewone aandelen gaat. (…)

2.4

Maximalisatie aandeelhouderswaarde & alignment management

(…)

Om betrokkenheid van het management te creëren wordt hen veelal een “sweet equity” aangeboden. Dit met het doel het management te binden en te belonen. Vaak wordt dit vormgegeven in de mogelijkheid van een aandelenparticipatie. Door daarbij gebruik te maken van cumulatief preferente aandelen ontstaat er een hefboom en wordt bij succes het rendement op de gewone aandelen zeer aantrekkelijk. (…)

(…)

5.2

Project Red

In de notitie “Project ‘Red’ proposal for future partnership” opgesteld door [I] capital Partners d.d. 1 juli 2006 worden scenario’s met betrekking tot de toekomstverwachtingen van [J] N.V. gepresenteerd. Op basis van deze scenario’s zijn door ons de geprognosticeerde IRR’s berekend, deze zijn in onderstaande tabel uitgewerkt:

(…)

In bovenstaande tabel is uitgegaan van de uitgangspunten van Project ‘Red’. Het uiteindelijk door aandeelhouders geïnvesteerde bedrag wijkt af. In het vervolg van de notitie wordt uitgegaan van de feitelijk door aandeelhouders geïnvesteerde bedragen.

Van bovenstaande scenario’s is voor de vervolg analyse geopteerd voor de managementcase. In de managementcase wordt een IRR van 48,31% [Hof: uitgaande van een aandelenkapitaal van € 10.253.000] geprognosticeerd. Dit rendement moet over de cumulatief preferente aandelen en de gewone aandelen worden verdeeld. (…)

5.3

Verdeling rendement nader beschouwd

In dit hoofdstuk wordt op basis van de managementcase, in casu een geprognosticeerde opbrengst van € 49.606.000, een analyse gemaakt van de verdeling van de opbrengst over de gewone aandelen en de cumulatief preferente aandelen. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

- IRR totale investering: 45 %

- totaal geïnvesteerd vermogen: € 11.200.000

- waarvan geïnvesteerd in gewone aandelen: € 100.000

-waarvan geïnvesteerd in cumulatief preferente aandelen: € 11.100.000

- periode waarmee gerekend is: 4 jaar

(…)

WEV eigen vermogen € 11.200.000

Rentabiliteitseis eigen vermogen 45%

Verwachte winst na belastingen € 49.509.670

(…)

Vergoeding cum pref’s 8,0%

Vergoeding cum pref’s € 15.101.427

Vergoeding gewone aandelen € 34.408.243

(…)

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de rendementen op de gewone aandelen “excessief hoog” zijn. Het management wordt wanneer zij mag investeren in gewone aandelen een aantrekkelijk sweet equity aangeboden. Bij een cumulatief dividend percentage van 8 % bedraagt het geprognosticeerde rendement 4.152 %.

(…)

6 Indicatieve waarde gewone aandelen en cumulatief preferente aandelen

(…)

Opinie: de indicatieve waarde op 21 augustus 2006 bedraagt:

- cumulatief preferente aandelen [K] B.V.: € 50 (vijftig)

- gewone aandelen [K] B.V.: € 567 (vijfhonderdzevenenzestig)”

2.11

Bij onherroepelijk geworden uitspraak van 21 april 2015 (nrs. SGR 14/5480 en SGR 14/5732, ECLI:NL:RBDHA:2015:7172, tekst niet gepubliceerd) heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat [O] uit de in 2.9 beschreven transactie een belastbaar voordeel uit dienstbetrekking heeft genoten. Voor de berekening van dat voordeel is de rechtbank uitgegaan van een waarde van een cva [K] per 7 maart 2007 van € 2.265.

2.12

Een van de werknemers van [J] die 98 cva [K] bezat en 262 cv cumprefs [K] , is per 6 juli 2007 uit dienst getreden. De certificaten van die werknemer zijn overgenomen door vijf zittende houders van cva [K] . [M] N heeft 38 cv cumprefs overgenomen voor een bedrag van € 107 per stuk en 31 cva [K] voor € 2.277 per stuk.

2.13

Eén van de werknemers van [J] die – onder meer – 221 cva [P] bezat, is per 12 februari 2008 uit dienst getreden. De cva [P] van die werkneemster zijn (uiteindelijk) overgenomen door drie zittende houders van cva [P] .

2.14

Bij de in 2.13 en 2.14 bedoelde overnames is voor de prijsbepaling van de cva [K] / [P] uitgegaan van de ook in 2.1 genoemde EBITDA multiple on exit van 6,8.

2.15

[J] is in augustus 2010 voor [bedrag] verkocht aan een Amerikaans private equity fonds.

2.16

Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar op 11 juli 2008 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 74.373 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 36.023. Ter zake van het verkregen economische belang in [K] is in de aangifte geen inkomen uit werk en woning vermeld. De ingehouden en verrekenbare voorheffingen bedragen volgens de aangifte € 159.157.

2.17

De inspecteur van de Belastingdienst Oost heeft de adviseur van [J] , drs. [Q] RA (hierna: [Q] ), vragen gesteld over de aangifte van [I] / [J] . Bij brief van 24 juli 2009 heeft [Q] – onder meer – het volgende meegedeeld:

“Op 28 december 2006 heeft [I] enkele aandelen verkocht aan de stichting AK, die vervolgens certificaten heeft uitgegeven aan de heer [X] , die op dat moment toetrad tot de directie van [J] N.V.

(…)

Op 28 december ’06 hebben de aandeelhouders [A] en [B] 193 respectievelijk 257 aandelen verkocht aan [ [L] ], die de aandelen heeft gecertificeerd en de certificaten heeft uitgegeven aan [ [M] ]. Verder zijn er 1210 cumprefs nieuw uitgegeven aan [ [L] ], deze zijn gecertificeerd en uitgereikt aan [ [M] ]. Voor de certificaten van gewone aandelen heeft [ [M] ] € 10 per stuk betaald; voor de certificaten van cumprefs € 100 per stuk.

(…)

Op 6 december 2007 zijn alle aandelen uit hoofde van een aandelenruil geleverd aan [P] BV, in het kader van een herfinancieringstransactie.

(…)

De aandelen zijn geruild voor in totaal € 62 mio, waarvan € 13.730.738 is toegerekend aan de cumulatief preferente aandelen, en € 48.269.262 aan de gewone aandelen.

De verdeling van het aandelenkapitaal is als volgt:

gewone aandelen cert. gewone aandelen

(…)

18001 2857

(…)”

2.18

In een bespreking op 22 september 2009 heeft de inspecteur van de Belastingdienst Oost nadere vragen gesteld aan [Q] , onder meer over de identiteit van de bestuursleden van [J] . Deze vragen heeft hij bij brief van 27 januari 2010 herhaald. Hierop heeft [Q] bij brief van 26 mei 2010 geantwoord.

2.19

De Inspecteur heeft met dagtekening 15 oktober 2009 de (primitieve) aanslag IB/PVV 2006 opgelegd overeenkomstig de aangifte van belanghebbende.

2.20

Bij brief van 10 december 2012 heeft de Inspecteur de belastingadviseur van belanghebbende als volgt ingelicht:

“(…)

Ik ben dan ook van mening, dat de in 2006 tegen nominale waarde uitgereikte gewone aandelen van meet af aan een veel hogere waarde hadden. Als het onderzoek is afgerond zal ik daartoe verdere feiten en omstandigheden aandragen.

De reden dat ik u reeds nu hieromtrent informeer is gelegen in de omstandigheid dat ik nog de mogelijkheid heb om een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2006 op te leggen. Volgens mijn gegevens is aan uw cliënt 12 maanden uitstel verleend voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2006.

Die aangifte is destijds door uw kantoor ingediend.

Binnenkort zult u dan ook inzake voormelde cliënt een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2006 ontvangen, met daarin begrepen een bedrag aan meer loon (box 1) van € 1.014.750.

Dit bedrag is gebaseerd op het bedrag van € 2.265 per gewoon aandeel, dat bij een aandelentransactie in juli 2007 als prijs is gehanteerd, onder aftrek van de nominale waarde van de aandelen.”

2.21

Met dagtekening 14 december 2012 heeft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich, ook in hoger beroep, toe op de vragen of en op welk moment belanghebbende in 2006 ter zake van de verwerving van de cva [K] een voordeel heeft genoten dat tot zijn belastbare inkomen uit werk en woning moet worden gerekend. Zo belanghebbende een belastbaar voordeel heeft genoten is in geschil op welk bedrag dat voordeel moet worden berekend. Voorts is in geschil of de Inspecteur beschikt over een zogenoemd nieuw feit dat rechtvaardigt om ter zake van dat voordeel een navorderingsaanslag op te leggen.

3.2

De Inspecteur stelt, samengevat en zakelijk weergegeven, dat uit de door hem overgelegde stukken, waaronder de Investment Recommendation, Project Red, de rapportages over het derde en vierde kwartaal van 2006 van [I] ten behoeve van haar investeerders, de uitspraak van de rechtbank Den Haag en de door hem overgelegde Opinie, duidelijk wordt dat aan de cva [K] op 28 december 2006, de datum waarop de cva zijn toegekend en naar zijn mening het voordeel door belanghebbende is genoten, een hogere dan de nominale waarde moet worden toegekend. De meerwaarde wordt veroorzaakt door de zeer grote hefboomwerking (leverage) die uitgaat van de gekozen financieringsvorm. Door de mezzaninelening en de financiering van het eigen vermogen door middel van cumprefs die ruim 90 percent van de behoefte aan eigen vermogen dekken, vloeit het overgrote deel van de verwachte winsten toe aan een relatief zeer klein eigen vermogen. Deze vorm van financieren is gebruikelijk bij private-equityfondsen en wordt gebruikt om, in het kader van de arbeidsbeloning, het voor het management aantrekkelijk te maken deel te nemen in het aandelenkapitaal en zodoende het management te binden aan de onderneming. Aan die kapitaaldeelname worden grote voordelen toegekend en derden kunnen, onder die voorwaarden, niet deelnemen in het aandelenkapitaal. Niet voor niets wordt in dit verband gesproken van sweet equity. De cva zijn door belanghebbende op 28 december 2006 verkregen en het daaruit voortvloeiende voordeel wordt door belanghebbende op dat moment genoten. Belanghebbende heeft het genoten voordeel bewust niet in zijn aangifte opgenomen zodat hij niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Op belanghebbende rust de bewijslast te doen blijken dat de navorderingsaanslag berust op een onredelijke schatting van het vastgestelde belastbare inkomen. De Inspecteur stelt dat hij, ten tijde van het vaststellen van de aanslag, niet over de informatie over dat voordeel beschikte en ook niet hoefde te beschikken zodat hij beschikt over een nieuw feit.

3.3

Belanghebbende stelt zich, samengevat en zakelijk weergegeven, op het standpunt dat hem op 14 november 2006 definitief het recht is toegekend deel te nemen in het aandelenkapitaal (cva) van [K] nadat daarover in september 2006 al overeenstemming was bereikt. De verwerving van de cva [K] tegen de nominale waarde van € 10 bracht niet een voordeel met zich mee. [K] had de aandelen [J] op 21 augustus 2006 verworven tegen de waarde in het economische verkeer en op geen enkele wijze kan worden onderbouwd dat ten tijde van zijn verkrijging van de cva aan de onderneming van [J] , en daarmee aan die cva, reeds een meerwaarde kon worden toegekend. Belanghebbende stelt het tijdstip van verkrijging van de cva op september 2006, subsidiair op 14 november 2006. Gelet op de informatie die voorafgaand aan het opleggen van de primitieve aanslag is verstrekt aan de inspecteur van de Belastingdienst Oost ontbeert de Inspecteur een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Dat de Inspecteur niet van die informatie op de hoogte was, dan wel dat daaraan niet op tijd de juiste gevolgtrekkingen zijn verbonden, moet de Inspecteur als een ambtelijk verzuim worden aangerekend. Belanghebbende bepleit in zijn hoger beroep dat hem een vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten toekomt omdat de Inspecteur een volstrekt niet pleitbaar standpunt inneemt.

3.4

Voor de volledige weergave van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Daaraan hebben partijen ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur en tot vernietiging van de navorderingsaanslag, met veroordeling van de Inspecteur in de (werkelijke) proceskosten van belanghebbende.

3.6

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en, primair, tot ongegrondverklaring van het beroep en, subsidiair en meer subsidiair tot vermindering van de navorderingsaanslag.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing