Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:366, 16/01207 en 16/01209
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:366, 16/01207 en 16/01209
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 januari 2018
- Datum publicatie
- 26 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:366
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:4556, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 16/01207 en 16/01209
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Opvoeren aftrekposten door belastingadviseur. Navordering. Nieuw feit? Kwade trouw belastingadviseur? Toerekening.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 16/01207 en 16/01209
uitspraakdatum: 16 januari 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 augustus 2016, nummers AWB 16/261 en AWB 16/290, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.258. Bij beschikking is heffingsrente berekend. Aan belanghebbende is voor jaar 2011 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.166. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is gehuwd geweest. Hij leefde sinds oktober 2009 duurzaam gescheiden van zijn echtgenote. Het huwelijk is ontbonden in 2011. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, respectievelijk in het jaar 2000 en het jaar 2006.
Belanghebbende heeft op 20 maart 2011 voor het jaar 2010 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.153. Hierbij zijn op het door hem genoten loon van € 14.549 als persoonsgebonden aftrek in mindering gebracht: € 2.600 wegens aftrek levensonderhoud voor kinderen, € 791 voor specifieke zorgkosten en € 5 voor giften. De aangifte is namens belanghebbende ingediend door belastingconsulent [A] (hierna: de belastingconsulent). De aanslag is overeenkomstig de aangifte opgelegd op 2 september 2011.
Belanghebbende heeft op 18 maart 2012 voor het jaar 2011 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.036. Hierbij zijn op het door hem genoten loon van € 15.166 als persoonsgebonden aftrek in mindering gebracht: € 2.560 wegens aftrek levensonderhoud voor kinderen en € 570 voor specifieke zorgkosten (medicijnen € 200 + vervoer € 50 + kleding en beddengoed € 300 + verhoging € 220 minus drempel € 250). Ook deze aangifte is namens belanghebbende ingediend door de belastingconsulent. De aanslag is overeenkomstig de aangifte opgelegd op 5 juli 2013.
De Belastingdienst heeft in de periode 2013-2015 een onderzoek ingesteld naar het functioneren van de belastingconsulent. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de belastingconsulent op grote schaal voor cliënten onjuiste aangiften IB/PVV had ingediend door fictieve of te hoge bedragen als persoonsgebonden aftrekpost in de aangifte op te nemen.
Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Inspecteur in maart 2015 vragen gesteld aan belanghebbende over de geclaimde aftrekposten voor de jaren 2010 en 2011.
Op 13 april 2015 bericht belanghebbende de Inspecteur met betrekking tot het jaar 2010 als volgt :
“Ik heb destijds stukken aan de heer [A] voorgelegd en hij heeft aangifte gedaan. Ik heb geprobeerd contact te leggen, maar kan hem helaas niet bereiken.”
De reactie met betrekking tot het jaar 2011 van eveneens 13 april 2015 is nagenoeg gelijkluidend.
Op 3 juni 2015 ontvangt de Inspecteur inzake het jaar 2010 een brief van belanghebbende waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Ik heb destijds stukken aan de heer [A] voorgelegd, en hem duidelijk gemaakt dat ik de betaling van levenonderhoud van mijn kinderen waren contant Betaald, en hij vond dat ik recht heb om de aangifte te aanvragen voor de levenonderhoud van de kinderen en ik vertrouwde hem voor zijn werk.”
Op 20 juni 2015 voegt belanghebbende daar voor beide jaren aan toe:
“Ik ben zeer teleurgesteld over uw reactie. Over de kosten heb ik u 100% de waarheid verteld of duidelijk gemaakt hoe het is gegaan. Ik heb destijds stukken aan de heer [A] voorgelegd en hem duidelijk gemaakt dat ik de Betaling van levenonderhoud van mijn kinderen contant heb betaald, het ging om kleding, reiskosten, verjaardagen enz. Ik vertrouwde hem voor zijn werk.”
Naar aanleiding van de door belanghebbende met betrekking tot het jaar 2010 overgelegde nota’s heeft de Inspecteur een bedrag van € 286 als specifieke zorgkosten geaccepteerd. Tevens heeft de Inspecteur de geclaimde giftenaftrek van € 5 geaccepteerd. Voor de kosten van levensonderhoud van kinderen heeft belanghebbende geen bewijsstukken overgelegd. De Inspecteur heeft de aftrek van die kosten daarom geweigerd. Voor het jaar 2011 heeft belanghebbende geen bewijsstukken overgelegd. De Inspecteur heeft daarom iedere aftrek geweigerd. Naar aanleiding hiervan zijn de onderhavige navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente opgelegd.
Tot de gedingstukken behoort een ambtsedige verklaring, opgemaakt op 25 mei 2016 door [B] , medewerker van de Belastingdienst/kantoor Amsterdam. Deze verklaring luidt als volgt:
“Ambtsedige verklaring
Ik, [B] , regiocoördinator systeemfraude IH, verklaar, op de belofte bij de aanvang mijner bediening afgelegd, het volgende.
Begin 2013 ontving de Belastingdienst signalen dat er wellicht ten onrechte aftrekposten waren opgevoerd in veel van de door belastingconsulent [A] voor zijn klanten ingediende aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Op 2 april 2013 zijn voor alle aangiften binnengekomen onder het beconnummer van [A] , afwijkende behandelingen ingebracht om te voorkomen dat de aangiften geautomatiseerd afgedaan zouden worden. Toen was echter het overgrote deel van de aangiften al beoordeeld door het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst. Vanaf eind 2013 zijn alle aangiften afkomstig van het beconnummer van [A] handmatig beoordeeld.
(…)
Van de 16.124 door [A] via zijn beconnummer [001] ingediende aangiften, bevatten er 6.959 (43,15%) een persoonsgebonden aftrek. De totaal in alle aangiften opgevoerde persoonsgebonden aftrek bedraagt € 8.623.405. De volgende onderdelen van de persoonsgebonden aftrek zijn het vaakst geclaimd in de aangiften:
- zorgkosten (totaal in aftrek gebracht € 6.070.309);
- kosten levensonderhoud (totaal in aftrek gebracht € 1.187.028);
- giften (totaal in aftrek gebracht € 787.341).
Van de 16.124 aangiften zijn er 3.427 inhoudelijk beoordeeld. Deze aangiften laten de volgende cijfers zien:
Aangegeven persoonsgebonden aftrek |
€ 2.616.492 |
100% |
Vastgestelde persoonsgebonden aftrek |
€ 1.048.083 |
40,1% |
Correctie persoonsgebonden aftrek |
€ 1.568.409 |
59,9%” |
(…)”
In hoger beroep heeft de Inspecteur een tweede ambtsedige verklaring van [B] ingebracht. Deze verklaring van 7 oktober 2016 bevat een actualisering van de gegevens uit de eerste verklaring. Hieruit blijkt dat de belastingconsulent voor de jaren 2009 tot en met 2013 in totaal 17.784 aangiften IB/PVV voor derden heeft ingediend. Hiervan zijn 3.881 handmatig behandeld, waarvan er 1.352 stuks (34,8%) in het nadeel van de belastingplichtige zijn gecorrigeerd op het gebied van de persoonsgebonden aftrek.
Tevens is in de tweede verklaring van [B] het volgende overzicht van het verloop van de door de Belastingdienst verrichte werkzaamheden opgenomen:
Begin 2013 |
Eerste signalen dat de door [A] opgevoerde zorgkosten mogelijk vaak niet kloppen |
26 februari 2013 |
Klantbeeld opgevraagd |
1 maart 2013 |
Klantbeeld ontvangen |
1 maart - 1 april 2013 |
Analyseren omvang en kenmerken van de fraude |
2 april 2013 |
Eerste AKI’s (afwijkende klantbehandeling) ingebracht |
Eind 2013 |
Begin handmatige behandeling aangiften |
18 februari 2015 |
[A] aangehouden door de FIOD |
Op 16 januari 2015 is [C] , werkzaam als aanslagregelaar inkomensheffing particulieren op het kantoor Amersfoort van de Belastingdienst, gehoord door de FIOD. In het proces-verbaal is onder andere het volgende vastgelegd:
“( [A] staat in het handelsregister ingeschreven sinds 01-10-1979. Hoelang maakt [A] al gebruik van zijn BECON-nummer om aangiften inkomstenbelasting voor particulieren in te dienen?)
“Dat weet ik niet. Maar ik weet dat het al heel lang is. De laatste vier jaar zijn we strenger gaan controleren op de aangiften die zijn gedaan met zijn BECON-nummer. Toen bleek dat er erg veel gecorrigeerd moest worden. Mijn ervaring is, dat als er tien keer zorgkosten werden aangegeven, er ook tien keer gecorrigeerd moest worden.”
(…)
(Kunt u iets zeggen over de kwaliteit van de door [A] ingediende aangiften?)
“De aangiften die ik zie, zijn niet goed. Van de tien posten die ik zie, moeten er tien gecorrigeerd worden.”
(…)
(Heeft u, in verband met deze aftrekposten, vragen gesteld aan [A] )?
“Ja, al vele jaren sturen we vragenbrieven naar [A] , als dat nodig is. Maar dat was dan niet zo massaal als vanaf 2013. In de vragenbrieven vragen we onderbouwing van de aftrekposten.”
(Zijn deze vragen ook afdoende beantwoord, zijn bijvoorbeeld gevraagde stukken of bewijsmiddelen overgelegd?)
“Toen wij de brieven nog naar hem stuurde, leverde hij wel met regelmaat het een en ander aan, maar dat kwam dan niet overeen met wat er in de aangifte was afgetrokken. Ik wees [A] daar dan wel op, maar daar reageerde hij niet of nauwelijks meer op. Toen we in 2013 de vragenbrieven rechtstreeks naar de belastingplichtigen gingen sturen, kreeg [A] van hen wel vragen. Dat hoorde ik van [A] zelf, dat vertelde hij toen ik hem aan de telefoon had.”
(…)”
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit en daarom de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente vernietigd. De Inspecteur had, aldus de Rechtbank, redelijkerwijs ermee bekend kunnen zijn dat in de door de belastingconsulent ingediende aangiften, waaronder die van belanghebbende, waarschijnlijk ten onrechte of tot een te hoog bedrag aftrekposten waren opgenomen en de Inspecteur had daarom nader onderzoek moeten doen.
Bij vonnis van 14 februari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2017:807) bewezen geacht dat de belastingconsulent:
“in de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 februari 2015 te Utrecht opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een groot aantal aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, over de jaren 2009 en/of 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 ten name van anderen, waaronder (Hof: volgt opsomming van negen als slachtoffer aangeduide belastingplichtigen met telkens drie belastingjaren waarop de aangifte betrekking heeft) onjuist heeft gedaan, immers heeft verdachte opzettelijk op de bij de Belastingdienst elektronisch ingeleverde aangiftebiljetten inkomstenbelasting ten name van genoemde personen over genoemde periode een te hoog althans gefingeerd bedrag aan uitgaven voor specifieke zorgkosten, althans persoonsgebonden aftrek en/of onjuiste andere aftrekposten opgegeven, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven.”
De Rechtbank Amsterdam heeft de belastingconsulent veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan vier voorwaardelijk. De belastingconsulent is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis.
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur het recht tot navordering heeft wegens aanwezigheid van een nieuw feit dan wel de aanwezigheid van kwade trouw.
De Inspecteur stelt zich in hoger beroep primair op het standpunt dat de bevoegdheid tot navordering bestaat vanwege de aanwezigheid van kwade trouw en subsidiair vanwege de aanwezigheid van een nieuw feit. Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende neemt de tegenovergestelde standpunten in en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Niet in geschil is dat belanghebbende geen recht heeft op persoonsgebonden aftrek tot een hoger bedrag dan door de Inspecteur bij de navorderingsaanslagen in aanmerking is genomen.