Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:392, 16/01208
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:392, 16/01208
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 januari 2018
- Datum publicatie
- 26 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:392
- Zaaknummer
- 16/01208
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Opvoeren aftrekposten door belastingadviseur. Navordering. Nieuw feit? Kwade trouw belastingadviseur? Toerekening.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 16/01208
uitspraakdatum: 16 januari 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 augustus 2016, nummer AWB 15/7465, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.154. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is gehuwd geweest. Het huwelijk is ontbonden in 2008. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, onder wie een in 1995 geboren, bij zijn ex-echtgenote wonende, zoon.
Belanghebbende heeft op 27 september 2012 voor het jaar 2011 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.514. Hierbij is op het door hem genoten loon van € 15.154 als persoonsgebonden aftrek € 1.640 in mindering gebracht wegens kosten van levensonderhoud voor kinderen. De aangifte is namens belanghebbende ingediend door belastingconsulent [A] (hierna: de belastingconsulent). De aanslag is overeenkomstig de aangifte opgelegd op 5 juli 2013.
De Belastingdienst heeft in de periode 2013-2015 een onderzoek ingesteld naar het functioneren van de belastingconsulent. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de belastingconsulent op grote schaal voor cliënten onjuiste aangiften IB/PVV had ingediend door fictieve of te hoge bedragen als persoonsgebonden aftrekpost in de aangifte op te nemen.
Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Inspecteur in maart 2015 vragen gesteld aan belanghebbende over de geclaimde aftrekposten voor het jaar 2011. Op 22 april 2015 bericht belanghebbende de Inspecteur als volgt:
“Ik heb kosten gemaakt voor mijn zoon (…), geboren 10-07-1995, wonende (…). Kosten voor lidmaatschap voetbalclub en zijn dagelijkse kosten plus kleding etc. Bewijzen moet ik achterhalen bij de bank want de Rabo internet geeft aan dat ik slechts 15 maanden toegang kan hebben en daarom zie ik zelf geen bankafschrift voor 2011. De boekhouder heeft zonder afstemming een vast bedrag afgetrokken i.p.v. werkelijke kosten.”
Belanghebbende heeft geen bewijsstukken van de kosten van het levensonderhoud van zijn zoon overgelegd. De Inspecteur heeft daarom iedere aftrek geweigerd en de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.154.
In bezwaar heeft belanghebbende een verklaring van zijn ex-echtgenote van 27 oktober 2015 overgelegd. Deze verklaring luidt als volgt:
“Bij deze verklaar ik (…), dat mijn voormalige echtgenoot meneer [X] onze zoon (…) in 2011 in de weekenden van [B] naar [Z] per auto vervoerde. Mijn zoon is [in] 1995 geboren. Hij was dus destijds minderjarig en zat op de middelbare school in [B] en in het weekend bezocht hij zijn vader die in [Z] woonachtig was. De heer [X] leverde ook altijd bijdrage aan uitgaven aangaande activiteiten van onze zoon, zoals de kosten van de voetbalclub.”
Tot de gedingstukken behoort een ambtsedige verklaring, opgemaakt op 25 mei 2016 door [C] , medewerker van de Belastingdienst/kantoor Amsterdam. Deze verklaring luidt als volgt:
“Ambtsedige verklaring
Ik, [C] , regiocoördinator systeemfraude IH, verklaar, op de belofte bij de aanvang mijner bediening afgelegd, het volgende.
Begin 2013 ontving de Belastingdienst signalen dat er wellicht ten onrechte aftrekposten waren opgevoerd in veel van de door belastingconsulent [A] voor zijn klanten ingediende aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Op 2 april 2013 zijn voor alle aangiften binnengekomen onder het beconnummer van [A] , afwijkende behandelingen ingebracht om te voorkomen dat de aangiften geautomatiseerd afgedaan zouden worden. Toen was echter het overgrote deel van de aangiften al beoordeeld door het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst. Vanaf eind 2013 zijn alle aangiften afkomstig van het beconnummer van [A] handmatig beoordeeld.
(…)
Van de 16.124 door [A] via zijn beconnummer [001] ingediende aangiften, bevatten er 6.959 (43,15%) een persoonsgebonden aftrek. De totaal in alle aangiften opgevoerde persoonsgebonden aftrek bedraagt € 8.623.405. De volgende onderdelen van de persoonsgebonden aftrek zijn het vaakst geclaimd in de aangiften:
- zorgkosten (totaal in aftrek gebracht € 6.070.309);
- kosten levensonderhoud (totaal in aftrek gebracht € 1.187.028);
- giften (totaal in aftrek gebracht € 787.341).
Van de 16.124 aangiften zijn er 3.427 inhoudelijk beoordeeld. Deze aangiften laten de volgende cijfers zien:
Aangegeven persoonsgebonden aftrek |
€ 2.616.492 |
100% |
Vastgestelde persoonsgebonden aftrek |
€ 1.048.083 |
40,1% |
Correctie persoonsgebonden aftrek |
€ 1.568.409 |
59,9%” |
(…)”
In hoger beroep heeft de Inspecteur een tweede ambtsedige verklaring van [C] ingebracht. Deze verklaring van 7 oktober 2016 bevat een actualisering van de gegevens uit de eerste verklaring. Hieruit blijkt dat de belastingconsulent voor de jaren 2009 tot en met 2013 in totaal 17.784 aangiften IB/PVV voor derden heeft ingediend. Hiervan zijn 3.881 handmatig behandeld, waarvan er 1.352 stuks (34,8%) in het nadeel van de belastingplichtige zijn gecorrigeerd op het gebied van de persoonsgebonden aftrek.
Tevens is in de tweede verklaring van [C] het volgende overzicht van het verloop van de door de Belastingdienst verrichte werkzaamheden opgenomen:
Begin 2013 |
Eerste signalen dat de door [A] opgevoerde zorgkosten mogelijk vaak niet kloppen |
26 februari 2013 |
Klantbeeld opgevraagd |
1 maart 2013 |
Klantbeeld ontvangen |
1 maart - 1 april 2013 |
Analyseren omvang en kenmerken van de fraude |
2 april 2013 |
Eerste AKI’s (afwijkende klantbehandeling) ingebracht |
Eind 2013 |
Begin handmatige behandeling aangiften |
18 februari 2015 |
[A] aangehouden door de FIOD |
Op 16 januari 2015 is [D] , werkzaam als aanslagregelaar inkomensheffing particulieren op het kantoor Amersfoort van de Belastingdienst, gehoord door de FIOD. In het proces-verbaal is onder andere het volgende vastgelegd:
“( [A] staat in het handelsregister ingeschreven sinds 01-10-1979. Hoelang maakt [A] al gebruik van zijn BECON-nummer om aangiften inkomstenbelasting voor particulieren in te dienen?)
“Dat weet ik niet. Maar ik weet dat het al heel lang is. De laatste vier jaar zijn we strenger gaan controleren op de aangiften die zijn gedaan met zijn BECON-nummer. Toen bleek dat er erg veel gecorrigeerd moest worden. Mijn ervaring is, dat als er tien keer zorgkosten werden aangegeven, er ook tien keer gecorrigeerd moest worden.”
(…)
(Kunt u iets zeggen over de kwaliteit van de door [A] ingediende aangiften?)
“De aangiften die ik zie, zijn niet goed. Van de tien posten die ik zie, moeten er tien gecorrigeerd worden.”
(…)
(Heeft u, in verband met deze aftrekposten, vragen gesteld aan [A] )?
“Ja, al vele jaren sturen we vragenbrieven naar [A] , als dat nodig is. Maar dat was dan niet zo massaal als vanaf 2013. In de vragenbrieven vragen we onderbouwing van de aftrekposten.”
(Zijn deze vragen ook afdoende beantwoord, zijn bijvoorbeeld gevraagde stukken of bewijsmiddelen overgelegd?)
“Toen wij de brieven nog naar hem stuurde, leverde hij wel met regelmaat het een en ander aan, maar dat kwam dan niet overeen met wat er in de aangifte was afgetrokken. Ik wees [A] daar dan wel op, maar daar reageerde hij niet of nauwelijks meer op. Toen we in 2013 de vragenbrieven rechtstreeks naar de belastingplichtigen gingen sturen, kreeg [A] van hen wel vragen. Dat hoorde ik van [A] zelf, dat vertelde hij toen ik hem aan de telefoon had.”
(…)”
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit en daarom de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente vernietigd. De Inspecteur had, aldus de Rechtbank, redelijkerwijs ermee bekend kunnen zijn dat in de door de belastingconsulent ingediende aangiften, waaronder die van belanghebbende, waarschijnlijk ten onrechte of tot een te hoog bedrag aftrekposten waren opgenomen en de Inspecteur had daarom nader onderzoek moeten doen. Tevens heeft de Rechtbank het standpunt van de Inspecteur verworpen dat sprake is van kwade trouw.
Bij vonnis van 14 februari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2017:807) bewezen geacht dat de belastingconsulent:
“in de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 februari 2015 te [Z] opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een groot aantal aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, over de jaren 2009 en/of 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 ten name van anderen, waaronder (Hof: volgt opsomming van negen als slachtoffer aangeduide belastingplichtigen met telkens drie belastingjaren waarop de aangifte betrekking heeft) onjuist heeft gedaan, immers heeft verdachte opzettelijk op de bij de Belastingdienst elektronisch ingeleverde aangiftebiljetten inkomstenbelasting ten name van genoemde personen over genoemde periode een te hoog althans gefingeerd bedrag aan uitgaven voor specifieke zorgkosten, althans persoonsgebonden aftrek en/of onjuiste andere aftrekposten opgegeven, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven.”
De Rechtbank Amsterdam heeft de belastingconsulent veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan vier voorwaardelijk. De belastingconsulent is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis.
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur het recht tot navordering heeft wegens aanwezigheid van een nieuw feit dan wel de aanwezigheid van kwade trouw.
De Inspecteur stelt zich in hoger beroep primair op het standpunt dat de bevoegdheid tot navordering bestaat vanwege de aanwezigheid van kwade trouw en subsidiair vanwege de aanwezigheid van een nieuw feit. Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende neemt de tegenovergestelde standpunten in en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Niet in geschil is dat belanghebbende geen recht heeft op persoonsgebonden aftrek.