Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5938, 17/00013 en 17/00014

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5938, 17/00013 en 17/00014

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 juni 2018
Datum publicatie
29 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:5938
Formele relaties
Zaaknummer
17/00013 en 17/00014

Inhoudsindicatie

Het loon, inclusief de uitgekeerde aandelenoptierechten, waarover in 2013 loonbelasting is geheven, is voor de toepassing van de crisisheffing terecht aangemerkt als op 31 maart 2014 genoten loon.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers 17/00013 en 17/00014

uitspraakdatum: 26 juni 2018

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 november 2016, nummers LEE 14/1283 en 14/4395, ECLI:NL:RBNNE:2016:5253, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Door belanghebbende is over het tijdvak maart 2013 een bedrag van € 6.979.733 aan loonheffing afgedragen.

1.2.

Over het tijdvak maart 2014 is door belanghebbende een bedrag van € 11.186.083 aan loonheffing afgedragen.

1.3.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de beide afdrachten op aangifte ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2018. Tegelijk met de onderhavige zaken zijn, met instemming van partijen, de zaken van [A] BV met de nummers 17/00011 en 17/00012 behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende maakt deel uit van het concern [B] . Halverwege 2012 is belanghebbende na een afsplitsing van het Amerikaanse concern [C] ontstaan als zelfstandige aan de beurs genoteerde vennootschap. In 2013 is belanghebbende overgenomen door een groep investeerders en van de beurs gehaald.

2.2.

Belanghebbende had ultimo 2012 circa 1.500 werknemers in dienst. Het totale door belanghebbende over 2012 aangegeven loon uit dienstbetrekking bedroeg € 129.244.881. Van 89 werknemers is het loon in de pseudo-eindheffing hoog loon (crisisheffing) betrokken. De totale loonsom van deze werknemers bedroeg in 2012 € 33.300.533.

2.3.

Ultimo 2013 had belanghebbende 1.751 werknemers in dienst. Het totale door belanghebbende over 2013 aangegeven loon uit dienstbetrekking bedroeg € 135.184.306. Van 88 werknemers is het loon in de crisisheffing betrokken. De totale loonsom van deze werknemers bedroeg in 2013 € 30.769.946.

2.4.

Belanghebbende heeft voor het tijdvak maart 2013 aangifte in de loonheffingen gedaan voor een totaal te betalen bedrag van € 6.979.733. Van dit bedrag betreft € 3.038.208 de crisisheffing. Voor het tijdvak maart 2014 heeft belanghebbende aangifte in de loonheffingen gedaan voor een totaal te betalen bedrag van € 11.186.083, waarvan € 4.865.107 de crisisheffing betreft.

2.5.

Van het loon over het jaar 2012 dat in de crisisheffing is betrokken, betrof een bedrag van circa € 11.300.000 Performance Stock Units (PSU’s), Restricted Stock Units (RSU’s) en aandelenoptierechten die eerder dan in 2012 aan de werknemers waren toegezegd dan wel eerder dan in 2012 door hen zijn verdiend.

2.6.

Als gevolg van de afsplitsing in 2012 van belanghebbende van het toenmalige concern [C] vond een zogenaamde „accelerated vesting” van reeds voor 2012 aan werknemers toegekende aandelenrechten plaats. Dit was nodig om juridisch vorm te kunnen geven aan de beoogde splitsing van het concern. Door de „accelerated vesting” viel een deel van de RSU’s en PSU’s versneld onder de loonheffing. Dit deel behoort tot een bedrag van € 2.225.000 tot het loon dat in 2013 in de crisisheffing is betrokken.

2.7.

De crisisheffing van het jaar 2014 is voor 84% toe te rekenen aan bonussen en optierechten die eerder dan in 2013 aan de werknemers waren toegezegd dan wel door hen zijn verdiend. De crisisheffing van het jaar 2014 is voor 33% toe te rekenen aan loon dat voor 17 september 2013 is genoten.

2.8.

Ultimo 2012 is een werknemer uit dienst getreden. Belanghebbende was met die werknemer in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking onder meer overeengekomen dat deze een deel van de hem voorwaardelijk toegekende PSU’s mocht behouden. Belanghebbende heeft ter zake daarvan een bedrag van € 987.661 als fiscaal loon aangemerkt en in 2013 loonheffing ingehouden en afgedragen. Evenvermeld bedrag maakt deel uit van het loon dat is begrepen in de grondslag van de crisisheffing van het jaar 2014.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende in 2013 en 2014 gehouden was de crisisheffing af te dragen, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

3.2.1.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat een wettelijke basis voor de crisisheffing ontbreekt, dat artikel 32bd van de Wet loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) strijdig is met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR). Volgens belanghebbende berust de jurisprudentie van de Hoge Raad en van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op het misverstand dat de crisisheffing een heffing op hoog loon is. Ten slotte voert belanghebbende met betrekking tot de loonheffing over 2014 aan dat ten aanzien van de PSU’s van de uit dienst getreden werknemer een onjuist genietingsmoment in aanmerking is genomen. Aangezien diens recht in 2012 onvoorwaardelijk is geworden, had de heffing in dat jaar moeten plaatsvinden en is de uitkering ten onrechte tot het in 2013 genoten loon en daarmee tot de grondslag van de crisisheffing over 2014 gerekend. Ter zitting heeft belanghebbende haar overige standpunten in de onderhavige zaken en in de zaken van [A] BV voorwaardelijk ingetrokken, en wel voor het geval dat zij ten aanzien van de heffing over de PSU’s in het gelijk zou worden gesteld.

3.2.2.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van het over het tijdvak maart 2013 bij de afdracht geheven bedrag met het daarin begrepen bedrag aan crisisheffing van € 3.038.208. Ten aanzien van het over het tijdvak maart 2014 bij de afdracht geheven bedrag concludeert zij primair tot vermindering met het daarin begrepen bedrag aan crisisheffing van € 4.865.107 en subsidiair met een bedrag van € 158.025.

3.3.1.

De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist.

3.3.2.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

6 Pseudo-eindheffing voor hoog loon

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing