Rechtbank Noord-Nederland, 29-11-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5253, AWB - 14 _ 1283
Rechtbank Noord-Nederland, 29-11-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:5253, AWB - 14 _ 1283
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 29 november 2016
- Datum publicatie
- 20 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2016:5253
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:5938, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 1283
Inhoudsindicatie
Beroep gericht tegen pseudo-eindheffing hoog loon (crisisheffing) faalt.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 14/1283 en 14/4395
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 29 november 2016 in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Procesverloop
Eiseres heeft voor het tijdvak maart 2013 op 30 april 2013 een bedrag van € 6.979.733 afgedragen voor de loonheffingen.
Voor het tijdvak maart 2014 heeft eiseres op 30 april 2014 een bedrag van € 11.186.083
afgedragen voor de loonheffingen.
Bij uitspraken op bezwaar van 23 januari 2014 respectievelijk 28 augustus 2014 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verweerders gemachtigde is bijgestaan door [naam] en [naam] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres maakt deel uit van het [X] -concern. Halverwege 2012 is eiseres ontstaan als zelfstandige beursgenoteerde vennootschap na een afsplitsing van het Amerikaanse concern [Y] . In 2013 is eiseres overgenomen door een groep investeerders en is eiseres van de beurs gehaald.
Eiseres had ultimo 2012 circa 1.500 werknemers in dienst. Het totale door eiseres over 2012 aangegeven loon uit dienstbetrekking bedroeg € 129.244.881. Van 89 werknemers is het loon in de pseudo-eindheffing hoog loon (crisisheffing) betrokken. De totale loonsom van deze werknemers bedroeg in 2012 € 33.300.533.
Ultimo 2013 had eiseres 1.751 werknemers in dienst. Het totale door eiseres over 2013 aangegeven loon uit dienstbetrekking bedroeg € 135.184.306. Van 88 werknemers is het loon in de crisisheffing betrokken. De totale loonsom van deze werknemers bedroeg in 2013 € 30.769.946.
Eiseres heeft voor het tijdvak maart 2013 aangifte loonheffingen gedaan voor een totaal te betalen bedrag van € 6.979.733. Van dit bedrag betreft een bedrag van € 3.038.208 de crisisheffing.
Voor het tijdvak maart 2014 heeft eiseres aangifte loonheffingen gedaan voor een totaal te betalen bedrag van € 11.186.083, waarvan een bedrag van € 4.865.107 de crisisheffing betreft.
Van het loon over het jaar 2012 dat in de crisisheffing is betrokken, betrof een bedrag van circa € 11.300.000 Performance Stock Units (PSU’s), Restricted Stock Units (RSU’s) en aandelenoptierechten die vóór 2012 aan de werknemers waren toegezegd dan wel door hen zijn verdiend.
Als gevolg van het feit dat eiseres in 2012 is afgesplitst van het toenmalige [Y] -concern, vond een zogenaamde “accelerated vesting” van reeds vóór 2012 aan werknemers toegekende aandelenrechten plaats. Dit was nodig om de beoogde splitsing van het concern juridisch vorm te kunnen geven. Door de “accelerated vesting” viel een deel van de RSU’s en PSU’s versneld onder de loonheffing. Dit deel behoort tot een bedrag van € 2.225.000 tot het loon dat in 2012 in de crisisheffing is betrokken.
De crisisheffing van het jaar 2014 is voor 84% veroorzaakt door bonussen en optierechten die vóór 2013 aan de werknemers waren toegezegd dan wel door hen zijn verdiend. De crisisheffing van het jaar 2014 is voor 33% veroorzaakt door loon dat vóór 17 september 2013 is genoten
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres over de jaren 2013 en 2014 op grond van artikel 32bd, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (teksten 2013 respectievelijk 2014; hierna: de Wet LB) gehouden was de crisisheffing af te dragen.
3. Eiseres heeft de volgende grieven aangevoerd:
A. Artikel 32bd van de Wet LB is strijdig met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
B. Artikel 32bd van de Wet LB is strijdig artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR).
C. Er ontbreekt op zichzelf beschouwd een wettelijke basis voor de crisisheffing. Daarnaast mist de crisisheffing in samenhang bezien met het feit dat sprake is van een dubbele heffing, een wettelijke basis.
4. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 29 januari 2016, nr. 15/00340 en nr. 15/03090, ECLI:NL:HR:2016:121 en ECLI:NL:HR:2016:124, kortgezegd geoordeeld dat de crisisheffing op regelgevingsniveau niet in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom (artikel 1 van het EP EVRM) en dat de crisisheffing niet discriminerend is in de zin van artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR. Tevens heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de crisisheffing een wettelijke grondslag in de Wet LB heeft en dat de door eiseres bekritiseerde economische dubbele heffing door de wetgever is bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen (nieuwe) feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding zouden kunnen geven om af te wijken van het oordeel van de Hoge Raad. De rechtbank verwerpt dan ook de door eiseres bij 3 vermelde ter zake opgeworpen grieven.
5. Het voorgaande laat de mogelijkheid open dat sprake is van een individuele en buitensporige last. De bij 3A vermelde grief van eiseres houdt tevens in dat daarvan in eiseres’ geval sprake zou zijn.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen specifiek voor haar situatie geldende feiten en omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen meebrengen dat de crisisheffing in haar geval tot een individuele buitensporige last leidt en op die grond buiten toepassing moet blijven. De bij 1.6 en 1.8 vermelde feiten, waarop eiseres in dit verband heeft gewezen, zijn daarvoor niet voldoende. De rechtbank gaat verder voorbij aan eiseres’ stelling dat zij in 2012 en 2013 in een verliesgevende positie verkeerde, aangezien verweerder onweersproken heeft gesteld dat die positie is veroorzaakt door incidentele bijzondere lasten die gemoeid waren met de bij 1.1 bedoelde afsplitsing, beursgang en overname. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking de door verweerder overgelegde gegevens uit de aangiften vennootschapsbelasting over de boekjaren 2009/2010, 2010/2011, 2011/2012 en 2012/2013 en omzetgegevens over de jaren 2010 tot en met 2013 en 2015 van de fiscale eenheden waarvan eiseres in die jaren deel uitmaakte. Verweerder heeft, onder verwijzing naar die gegevens, onweersproken gesteld dat eiseres tot een in financiële zin gezond concern behoort dat de crisisheffing zonder gevolgen voor bijvoorbeeld de bedrijfsvoering en continuïteit van de onderneming kan dragen. Hierbij volgt de rechtbank verweerders standpunt dat op het niveau van de fiscale eenheid, dus op basis van de geconsolideerde cijfers, dient te worden beoordeeld of sprake is van een individuele en buitensporige last.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, voorzitter, mr. T. Tanghe en mr. M. van den Bosch, leden, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2016.
w.g. griffier
w.g. voorzitter